Voor de negentigste
verjaardag in 1987 van Alfons Dens uit Eindhout werd de kroniek van de familie
in een boek neergeschreven. In het boek staat o.a dit verhaal van Louis en
Frans Dens die in 1943 door de Gestapo tijdens een
razzia werden opgepakt en als verplicht tewerkgestelden naar Duitsland werden
getransporteerd. Ik vond dat het verhaal van mijn twee nonkels ook een
plaats verdiende op mijn site, de foto's bij het verhaal werden allemaal
door mezelf ingekleurd. Volgende personen werkten mee aan het boek: Boudewijn
Dens, Fons Hendrickx, Fons Smets, Hilde Dens, Werner Vandepoel en Jo Vanuytsel.
Omdat tijdens de Tweede Wereldoorlog een groot
deel van zijn mannelijke bevolking soldaat was,
had Duitsland nood aan buitenlandse arbeidskrachten
om zijn enorme oorlogsindustrie draaiende
te houden. Dat gebeurde aanvankelijk door beroep te doen op
vrijwilligers uit bezette gebieden. Ook in België
ronselde men, via een Vrijwillige Arbeidsdienst,
werkwilligen. Niettegenstaande de voordelen (o.a.
een goed loon en dubbele rantsoenzegels voor het
gezin) die aan de vrijwilligers werden toegekend,
had de Vrijwillige Arbeidsdienst weinig succes. Om
toch aan de nodige werkkrachten te geraken, voerde
de Duitse bezetter daarna verplichte arbeidsdienst
in. Er werden Arbeitsämter (l)Arbeidsbureaus - Arbeidsbemiddeling. opgericht. Iedereen
die werkloos was of hij die thuis - volgens
Duitse normen - overbodig werk verrichtte, werd
door het Arbeitsamt opgeroepen en werd verplicht
in Duitsland te gaan werken. De meeste jonge mannen gaven aan de oproepingen
geen gehoor en doken onder. De Duitsers reageerden fel. Opsporingsdiensten,
de Gestapo (2)GE(heime) STA(ats) PO(lizei). Duitse geheime
staatspolitie onder Nazi-bewind. De leden waren gekleed in zwarte
uniformen en traden meestal brutaal op.
Tijdens hun razzia's naar onderduikers waren
de Gestapo's meestal vergezeld van "verklikkers ". genaamd,
organiseerden talloze klopjachten om de ondergedoken
werkweigeraars op te pakken. Zij sloegen
snel en onverwacht toe, waren gemotoriseerd en
vergezeld van gewapende Duitse soldaten. De Gestapo
opereerde zowel 's nachts als overdag. De
mensen waren erg bang voor dergelijke razzia's
want het gebeurde meermaals dat wanneer de
onderduikers niet gevonden werden, de Gestapo
oudere mannen of vaders van werkweigeraars als
gijzelaars meevoerde.
10 Mei 1940
Louis en Frans Dens waren in Wallonië "een term
aan 't maken" (3)Een
Walenterm maken of doen was een uitdrukking waarmee seizoenarbeiders bedoelden dat zij in
Wallonië seizoenarbeid
verrichten.
Ze werkten er op de bietenvelden voor het zetten of rooien van bieten., toen een hoeveknecht op 10 mei het veld kwam oprennen en uit alle macht tierde
"La guerre! La guerre" De gebroeders Dens liepen naar hun barakken,
haalden hun gerief op en snelden naar de hoeve.
Daar kregen zij nog te eten, ontvingen hun loon en
vertrokken dan naar huis. Ze hadden 's morgens al
wel vliegtuigen gehoord, maar dachten toen nog
dat het oefeningen waren, omdat in die tijd zoiets
wel meer gebeurde. Op weg naar het station kwamen de mannen groepjes
Franse soldaten tegen die naar Duitsland
trokken. Zij werden door Duitse vliegtuigen onder
vuur genomen. Louis, Frans en enkele andere seizoenarbeiders
begonnen schrik te krijgen en durfden niet tot bij
het station gaan. Zij namen via een omweg een andere trein. Die
reed wel langs Fleurus, maar ze kwamen toch zonder
kleerscheuren in Leuven terecht. Toen de trein
in Leuven aankwam, kon hij niet verder. Er was
een bombardement op Leuven aan de gang en alles
brandde daar. Huizen lagen in puin, kabels op de
grond. Alles was kapot. Uiteindelijk kan de trein toch verder rijden en
geraakt hij in Zichem. Van daaruit moesten de jongens
te voet naar huis. Onderweg kwamen zij
vluchtelingen tegen. Het waren mensen uit de
streek van Meerhout en Mol. Thuis, in Eindhout, lagen nog altijd Belgische
soldaten ingekwartierd. 's Anderendaags zijn die
met heel hun hebben en houden vertrokken. Het
was volop oorlog. De Duitsers waren op komst en
bij de familie Dens was men nu niet zo gerust meer. Enkele dagen later trokken de eerste Duitsers door
Eindhout. Zij waren het Albertkanaal overgestoken
langs een noodbrug. De soldaten toonden zich vriendelijk tegenover de burgers.
Louis Dens heeft van een soldaat nog een pillicht (4)Zaklamp. gekregen.
Ook kwamen er pantservoertuigen doorgereden. Op zeker ogenblik hebben
enkele Duitsers mekaar uitgemoord. Waarschijnlijk schoot de ene groep, per
vergissing, op de andere groep en voor ze het zelf beseften, was iedereen
gesneuveld. De mensen begonnen nu ook in België meer schrik te krijgen.
De Duitsers bleven hier meer in de omgeving omdat Hitler geen toelating meer
had om over ons grondgebied Engeland en Frankrijk binnen te vallen. De
Belgen werden steeds strenger gecontroleerd. De levensomstandigheden werden
moeilijker en in de steden begon de armoede en hamsterwoede te groeien. De
boeren hier op den buiten verkochten hun waar dan ook graag aan de
stadsmensen, want die betaalden er goed geld voor. Zo kon Moeder Fien de
overtollige boter verzetten voor 400 frank de kilo. Ook de aardappelen en
het vlees konden verkocht worden en er was nog altijd genoeg eten voor het
gezin. Een deel van de boter moest ingeleverd worden en alhoewel Fons
en Fien dat plichtgetrouw deden, kwam er ooit eens controle omdat het loodje
van de boterstan (5)Ton om boter te maken, waarbij een stamper in een houten ton met de hand op en neer bewogen wordt, voorloper van het zwaddervat. af was. Fien zei de controleur dat de kinderen dat hadden
gedaan en tegelijkertijd stond zij met haar brede rokken over de boteremmer
heen. Er is nooit iets van gekomen omdat de geleverde boter in
verhouding stond met het aantal koeien dat men toen had.
April 1943
In april 1943 werden de Witte en Sus (6)De Witte= Louis Dens, geboren op 3.05.1922.
Hij was op dat moment 21 jaar.
Sus= Frans Dens, geboren op 06.01.1924. Hij
was toen 19 Jaar naar
Herentals geroepen (7)In Herentals was het Arbeitsamt gevestigd.. Uit elk gezin moesten toen
één of meer jongens naar Herentals gaan en een
teeltplan meebrengen. Hierop kon men zien hoeveel
land bewonnen werd en hoeveel arbeidskrachten
daarvoor op de hoeve nodig waren. Zonen die thuis
konden gemist worden, werden opgeroepen. Op voorhand was een afspraak gemaakt dat, indien iemand zou worden opgeroepen, Sus zou gaan.
En inderdaad; Sus kreeg bericht dat hij terug naar
Herentals moest komen voor controle en werd toen,
samen met een man of twaalf, aangeduid om op een
bepaalde dag in het station aanwezig te zijn voor
deportatie naar Duitsland. Die twaalf waren: Sus Dens, Cel-van-Diel (Marcel
Bastiaens), Rie Schroven, Fons-van-Giele (Alfons Sels), Dolf Van Doninck, Krol Peeters, Louis Bakelants,
War-van-de-Zoon (Edward Geudens), Marcel-van-Beth Sterckx (Marcel Hendrickx) en nog enkele
anderen. Wanneer de bewuste dag was aangebroken, ging er
geen enkele naar Geel. Iedereen wist goed dat ze
zouden worden weggevoerd naar Duitsland. De
oproepingsbrieven werden gewoon in de stoof
gestoken. Vanaf toen was het opletten geblazen, want iedereen
wist dat de Duitsers nu wel zouden komen
zoeken.
VLUCHTEN ... EN ZICH VERSTOPPEN
Uit veiligheidsoverweging gingen de Witte en Sus
zich verstoppen in het Broek (8)Het Broek, een bosrijk gebied tussen
Eindhout en Vorst., waar ze de eerste
nacht gewoon onder de blote hemel doorbrachten. Op zekere nacht werd in Genebroek (Meerhout) een
vliegtuig neergeschoten. Het maakte een verschrikkelijk
lawaai. Fonske Hendrickx (°1925-†1963), zoon van Alfons en Beth Sterckx, die
zich toen ook schuilhield
bij Broekman, die afgelegen tegen het Broek woonde, pakte daarvan zo'n
ontzettende schrik, dat hij daar achteraf nooit
meer bovenop van is geraakt. Na een week of drie bij Broekman werd een nieuw
onderkomen gevonden bij Rist Wellens in de Trichelhoek
te Eindhout. De jongens hielpen Rist
zoveel mogelijk op de boerderij. Op zekere avond
-de jonge mannen waren juist in de weide- kwam
Fik Peeters voorbij met een zeis
(9) op zijn nek en riep: "Den Duits is daar!" Direct paniek en de twee
Russen, die ook bij Rist Wellens in het bakhuis
verscholen zaten, vluchtten als gekken het korenveld
in. Die Russen hadden een ontzettende schrik
van de Duitsers. Zij waren door hen gevangen
genomen en moesten als krijgsgevangene in de
koolmijn gaan werken, maar waren daar kunnen
ontsnappen. Er vertoefden hier trouwens meer van
die ontsnapte Russen in de streek. Rist Wellens was met het voorval niet zo gelukkig.
De jongens waren een grote hulp voor hem, zeker
nu er nog een koe moest kalveren. De Witte en Sus
bleven dan toch maar tot het kalfje er was en
trokken dan naar huis.
VADER, FONS DENS, DOOR DE DUITSERS OPGEPAKT.
Toen de twee mannen thuis kwamen, heerste er
grote verwarring. De Duitsers waren daar geweest
om Sus op te halen en omdat hij niet thuis was,
hadden ze Fons meegenomen. Samen met Fons Dens
waren in Eindhout nog verschillende vaders of
broers meegenomen van mannen die geweigerd
hadden in Geel met de trein naar Duitsland te worden
gevoerd. Ook Thomas Schroven was daarbij en
Jef Bakelants, Toinne-van-de-zoon (Antoon Geudens),
Leo en zijn broer Fons Hendrickx en nog
anderen. Fons Dens werd naar Antwerpen gevoerd en kwam
er terecht in een soort school in de Van Diepenbeekstraat. Dat gebouw werd zeer goed bewaakt en
van ontsnappen was geen sprake. Fien (zijn vrouw) kon Fons toch af en toe bezoeken
en voor hem wat verse kleren en tabak meebrengen. Ze
ging dan te voet tot in Oosterlo, nam daar de tram
naar Turnhout en zo verder naar Antwerpen. Op zekere dag, toen ze weer naar de Van Diepenbeekstraat
vertrok, gebeurde er iets. Krol Peeters,
die zich ook schuilhield (met de Witte en Sus), wou
naar huis. Hij zei met moeder Fien mee te gaan. De
andere jongens hielden hem tegen, maar niets
gekort. Tijdens het bekvechten was Fien toch alleen vertrokken, en gelukkig,
want aan de bocht van de weg zag zij twee Duitsers staan. Fien verstopte
zich vlug. Omdat ze alleen was, hadden de Duitsers haar wellicht niet
gezien. Mocht Krol nu met haar
zijn meegegaan, zouden zij misschien gepraat
hebben en hadden de soldaten hen zeker
opgemerkt. In de boerderij van Van Bael was knecht Louis Wilms net in de stal bezig, Fien liep er naar toe en
vroeg hem ogenblikkelijk Sus en de Witte te gaan verwittigen. Zijzelf zou de
Duitsers wel aan de klap
houden. Louis snelde tot bij de Densen en die vlogen als de
bliksem het huis uit. Net op tijd, want even later
stonden de Duitse soldaten aan hun huis waar
alleen de meisjes thuis waren. De soldaten vroegen
hen waar de jongens uithingen. Zij zeiden dat die
weg waren. Daarop vroegen de Duitsers of het
verhaal van Fien klopte. Zij had over haar echtgenoot,
Fons die in Antwerpen zat, verteld. De soldaten
hebben niet meer aangedrongen en gingen weg.
Voor de jonge mannen in Eindhout werd het nu
echt wel gevaarlijk. Vooral 's nachts moesten ze
zich goed schuilhouden want regelmatig was er
Duitse controle. Om zich veilig te verstoppen hadden de mannen in
de houtmijt
(10) een gat gemaakt waarin ze konden
slapen. In de zomer was dat niet zo erg, maar in de
winter vroor het daar stukken van mensen. Om zich
enigszins te verwarmen, vulden ze dan dat gat met
stro en werd er slechts een klein gaatje gelaten om
lucht te happen. Ratten en muizen zochten natuurlijk
ook de warmte en de Witte voelt nu precies
nog hoe de ratten over zijn benen en zelfs zijn
aangezicht liepen. Wanneer 's nachts vliegtuigen
overvlogen, kropen de jongens uit hun schuilplaats.
Indien een bom moest vallen en de boel in
brand zou vliegen, was iedereen natuurlijk machteloos
onder een houtmijt. U herinnert zich nog wel dat Fons Dens in Antwerpen
opgesloten zat in de Van Diepenbeekstraat.
Graag was híj er niet. Geregeld werden personen
die bij hem lagen, afgevoerd naar Frankrijk en
Duitsland. Fons begon schrik te krijgen ook weg te
moeten en zei tegen Fien dat Sus toch maar moest
komen. Sus had pak en zak klaar staan en wilde naar Antwerpen
vertrekken, maar de Witte hield hem tegen
"Jong, als ge in Antwerpen komt, houden ze u en
onze va laten ze ook niet gaan, dan zijn we er twee
kwijt. Gij blijft thuis."
Op zekere dag werd ook Fons vanuit Antwerpen
met de trein weggevoerd, naar de Vlaanders in de
streek van Jabbeke. Daar werd hij samen met de
andere mannen opgesloten in een kamp dat ommuurd
was met een metershoge afspanning van
plaat en draad. Fons werd gedwongen daar werk te
zoeken en dan zou hij naar huis mogen om kleren
op te halen. Er was daar ook een jongen uit Mol die
aan vallende ziekte (epilepsie) leed. Fons werd
bevolen die jongen naar de trein te brengen omdat
hij naar huis mocht. Fons deed dat, maar hij deed
nog meer. Hij stapte zelf ook op die trein en kwam
mee naar huis.
Zeven maanden later kwam er een brief waarin
gevraagd werd
waar Fons op dat ogenblik was. Alles bij mekaar is Fons Dens drie weken van huis weggeweest.
Thuis moesten de jongens 's nachts niet meer zo'n
schrik hebben. De Duitse soldaten mochten na
zonsondergang geen huiszoekingen meer verrichten.
Er waren hier namelijk een paar stoere Belgen
in de streek geweest, die in Duitse uniformen gekleed,
's nachts bij de mensen aanklopten en hen
dan gewoon beroofden.
De Duitse opperbevelhebber voor België, Von Falckenhausen, verbood de Duitse soldaten
's nachts nog huiszoekingen te verrichten. Nu was
eveneens voor die rovers een gevaarlijke tijd
aangebroken, want er mocht op hen geschoten
worden. Het voordeel hiervan was wel dat de jongens nu
gewoon thuis in hun eigen bed konden slapen.
Eigenaardig toch hoe gemakkelijk een mens zich kan aanpassen aan een situatie. Het was oorlog en
toch was de echte schrik voor de bommen en geweren
weg. Broer Juul, vertelde ook nog dat hij gewoon naast de kanonnen stond waarmee obussen werden afgevuurd richting 'Ten Aard - Geel'. Het was een gewoon straatbeeld geworden.
De Belgische Gestapo
De Gestapo, die bij ons de werkweigeraars
opspoorde, was aangevuld met Belgische vrijwilligers.
Het waren mensen van bij ons die in ruil
voor hun vrijheid, meehielpen met de Duitsers om
Belgische jongens op te pakken en hen naar
Duitsland te transporteren.
Die Gestapo's waren mee de oorzaak van een zeer
droeve gebeurtenis bij de familie Dens. Aan het woord, de Witte en Sus:
"Ik geloof dat ze met ne man of vier waren", aldus
de Witte, "Drie Gestapo's en nen Duitser. Die enen
Gestapo was vroeger een kiekenpoelier (11)Handelaar die kippen verkoopt. uit Herentals. Ne vent met een grote geboorteplek in
zijn aangezicht. Die heeft achteraf voor zijn straf
drie jaar put moeten doen (in de koolmijn gaan
werken als straf). Ik heb er begot dertig moeten doen eer mijn
"straf" voorbij was (12)Na
30 jaar werken in de mijn, had een
mijnwerker recht op pensioen.." Achteraf bekeken kan de Witte met het voorval nog
lachen. Maar hij vertelt verder:
"Wij waren aan 't korenpikken aan het huis van
onze gebuur Vandeweyer. Ikke, onze va, onze Sus
en onze Krol. Naast dat huis was toen een houtkant en een dreef. De "Witte-van-Kasper" (13)Louis Peetermans uit Eindhout. kwam met
zijn velo van Eiverbeur (Averbode) gereden.
Onderweg hadden ze de Witte aangehouden en die
zat vol schrik en reed voorbij zonder iets te
zeggen. Als die nu geroepen had "Mannen, de
Duitsers zijn daar", dan hadden we rap kunnen
gaan lopen, maar nee ... Ineens stonden ze daar. "Ze kwamen van achter de dreef en stapten meteen
uit, hun mitrailletten op ons gericht. Ja, waar
kan je dan nog naartoe?
Onze Krol was toch nog rap achter enkele schoven
stro kunnen springen, die hadden ze niet gezien.
Onze vader lieten ze gerust, maar ik en onze Sus
moesten mee de 'Luxe-voiture' in.
Ik zei nog dat ik een vrijstelling had en dat die
thuis lag. Daarom reden ze naar ons huis". De Duitsers stopten voor de deur bij Fien en stapten
naar binnen. Ze vroegen haar de vrijstellingen
en de paspoorten van haar zonen. Fien had die paspoorten in de hangklok verstopt
en wilde die niet aan de Duitsers afgeven, ook al
richtten die hun mitrailletten op haar buik, haar
'dikke' bulk overigens, want Boudewijn was op
komst. Fien antwoordde dat haar zonen niet thuis waren,
maar de Duitsers lachten en zeiden: "Ihren Sohnen
sind bei uns im Wagen hier." Inmiddels kwam een camionette aangereden. Daarin
zaten enkele Gestapo's en jongens die onderweg
waren opgepakt. Sus en de Witte moesten in dat
voertuig overstappen. "...Het was net alsof we twee grote bandieten waren", aldus de Witte, "Ze hadden een wapen op ons
gericht en schreeuwden ons toe. Ze zegden tegen
ons moeder dat ze ons naar Herentals brachten en dat daar kledij kon gebracht worden." Onderweg zagen we nog vaak jonge mannen wegvluchten.
's Anderendaags bracht Fien haar zonen
dan toch hun identiteitskaarten en wat kleren. In Herentals zijn de Witte en Sus één dag geweest,
daarna werden zij afgevoerd naar Antwerpen, naar
de "Van Diepenbeekstraat", in hetzelfde gebouw
waar hun vader, Fons Dens, enkele maanden voordien
ook zat opgesloten.
Ze hebben zo'n dag of acht in Antwerpen gezeten
en werden dan op een trein gezet die hen naar
Duitsland zou brengen. "...Wij hebben de ganse nacht gereden, tot 's anderendaags
's avonds. In één stuk door tot in Berlijn en ik meen dat we onderweg geen eten
gekregen hebben. In Berlijn werden we in een grote zaal gebracht
waar allemaal houten bedden stonden: Allé, dat
waren eigenlijk houten planken met aan het hoofdeinde
een plank die wat hoger was en als "kopkussen"
dienst moest doen..." De tweede dag werden de opgepakte jongens in
groepen ingedeeld en naar verschillende fabrieken
afgevoerd. Per beroep werden groepjes gevormd
waarin jongens uit dezelfde streek werden samen gezet.
Alleen met de boerenzonen wisten de Duitsers
geen raad en een man of zes, waaronder Sus
en de Witte, werden dan maar ondergebracht in een
'Lager' (loods) van de fabriek waar ze moesten
gaan werken. |
BRANDENBÜRGERSTRASSE, nummer 6, in BERLIN
Sus kent het adres nog goed uit zijn hoofd. Kwade
herinneringen wis je nu eenmaal niet zo snel uit.
In het Lager moesten de jongens voortaan komen
eten en slapen. het was wel een eindje van de fabriek
vandaan, maar met de "U-Bahn" konden ze
gemakkelijk de fabriek bereiken. In de fabriek werd gewerkt in twee ploegen. Ofwel
van 's morgens 6 tot 's avonds 6 uur, ofwel van 's
avonds 6 tot 's morgens 6. De Duitsers, die ook in
die fabriek werkten, moesten slechts 8 uur per dag
presteren. 's Zondags waren we wel vrij, ook vóór en na
het werk konden we vrij door Berlijn gaan als we
dat wilden.
We konden een pintje drinken of naar de cinema
gaan. Dat mocht, want we hadden Duitse paspoorten
gekregen.
Over 't algemeen zagen de mensen in Berlijn ons
niet graag komen. Wij waren vreemden en daarom
zijn we nooit veel weggeweest. Elke week ontvingen wij rantsoeneringszegels
waarmee wij eten konden kopen. We konden met die
zegels ook elke dag, als wij overdag werkten, een
warme maaltijd krijgen in de fabriek. Omdat wij 12
uur per dag werkten, kregen wij nog extra zegels.
Dat was een soort "premie". Daardoor hadden wij
geen eten tekort. Ook de werkuren werden betaald. De Witte en Sus
verdienden zo'n 1,5 D-Mark per uur. Tegen de
koers van toen was dat iets meer dan 19 frank per
uur. Met dat geld kon af en toe een pintje worden
gepakt of wat extra eten gekocht.
Dit eten werd dan klaargemaakt op een klein gasvuurtje.
In de slaapkamer stond er één. Elk om
beurt kookte zijn potje zodat het soms een hele
tijd duurde voor het jouw beurt was en je aardappelen
en vlees klaar waren.
IN DE FABRIEK ZELF
'..Wij moesten de hele dag
vijlen. Er kwamen aluminium
latten binnen die ruw waren afgewerkt. Die
moeste wij dan 'fijn' vijlen. Waarschijnlijk waren
het onderdelen voor V-1 of V-2 bommen, maar zeker
hebben wij dat nooit geweten. Wij stonden niet
onder echte druk in die fabriek. Wel moesten we
doorwerken, maar geen aantal stuks afwerken. Af
en toe kwam er een Duitser kijken of we het werk
goed deden.
Wij hebben daar zo'n maand of vijf gezeten, van
augustus tot na nieuwjaar." Naast dat dagelijks vijlwerk, waren de Witte en Sus
ook ingedeeld bij de brandweer van de fabriek.
Als er alarm gegeven werd, moest iedereen bliksemsnel
de schuilkelders in en moesten de brandweerlieden
zich klaarmaken. Zij droegen speciale kledij en een helm. De elektrische stroom werd
afgezet en er werd gecontroleerd of iedereen weg
was. Eventueel werden mensen geëvacueerd.
Eens het alarm voorbij, moest alles terug in orde
worden gebracht en kon iedereen terug aan het
werk. "...Gelukkig is er nooit iets gebeurd op het moment
dat wij van dienst waren.
Ooit zijn er wel eens bommen op de fabriek neergekomen.
's Anderendaags lagen er twee doden. Waren
wij van dienst geweest, hadden we ook wel
eens die slachtoffers kunnen zijn." Rond half januari, na een half jaar werken,
viel het
werk van de Witte en Sus in de fabriek weg. De
stukken die zij vroeger moesten 'fijnvijlen' kwamen
nu afgewerkt aan in de fabriek.
Sus en de Witte werden overgebracht naar een
brouwerij, wat verder op. Slapen deden zij wel in
dezelfde Lager als voordien.
In die brouwerij moesten de kelders worden leeggemaakt.
Het was de bedoeling om daar later machines
in onder te brengen die moesten dienen voor het
aanmaken van oorlogsmunitie.
De kelders zaten vol met lege houten biervaten.
Geen vaatjes van 60 liter, wel tonnen van 3500 tot
7000 liter. Er lagen daar zo'n 500 tonnen opgestapeld en die moesten er allemaal worden uitgerold.
Door 5 meter brede gangen tot bij een lift en zo
naar boven. Daar werden de ijzeren hoepels rond
die tonnen door de Duitsers extra 'aangeslagen' en
werden dan 4 tot 5 hoog opgestapeld. Tijdens dat
werk kreeg de Witte ruzie met een Waal. "...Wij moesten met een man of drie zo'n
ton voortrollen. Bij ons stond een Waal, maar die ''paljas'
deed niets. Plots sloeg hij met zijn handschoen in
mijn aangezicht. Ik draaide mij om", aldus de Witte,
"en gaf die vent een goei peer op zijn oog. 's Anderdaags
komt die Waal me toch zeker een hand
geven. Hij had met zijn blauw oog een week verlof
gekregen..." Na een maand of twee kregen de Duitsers toch
door dat het werk dat zij in die brouwerij verrichten
nutteloos was. De machines die ze in die
kelders wilden plaatsen konden daar onmogelijk
in. Diezelfde kelders dienden echter ook als schuilplaats
tijdens een bomalarm. De hele buurt kwam
daar schuilen: vrouwen, kinderen en mannen. Aan
hen kon men duidelijk merken wanneer vreemde
vliegtuigen de grens overgevlogen waren. De bevolking
luisterde voortdurend naar de radio en bij
het minste alarm gingen zij voor alle zekerheid
schuilen.
BOMMEN
Het was trouwens niet altijd loos alarm. De Duitsers
kenden verschrikkelijke dagen. De Witte herinnert
zich noch zo'n dag in 1945: "Ik geloof dat het zo ongeveer de 17e februari moet geweest zijn. Er was
alweer alarm gegeven en de kelders van de brouwerij
zaten vol volk. Plots hoorden we buiten de
bommen donderen, de ene slag na de andere. Dat
heeft toen een hele tijd geduurd en toen we uit
onze schuilkelders kwamen, lag buiten alles plat.
Er stonden huizen in brand en er waren putten in
de grond geslagen van meters diep. We moesten te
voet terugkeren naar onze 'Lager', want de tram
reed niet meer. Onze barak was in mekaar gestort.
Gelukkig was ons 'kaske' met onze marchandise
erin niet stuk. We moesten toen een beetje verder
in een ander 'Lager' gaan slapen." En Sus, die het voorval ook niet helemaal vergeten
is, voegde er aan toe: "Toen we terug naar onze
barak gingen, na dat bombardement, werden wij
onderweg door de Duitse politie tegengehouden. We
moesten de bommen, die niet ontploft waren, uit de
huizen weghalen. Zij durfden dat zelf niet, want die
konden nog ontploffen. Wij gingen langs voor binnen
en liepen langs de achterdeur terug buiten
tussen het volk. Als die bommen moesten ontploffen,
waren wij er zelf ook aan." In de barakken stond van nu af alles klaar om te
vluchten. Het was duidelijk geworden dat de Duitse
troepen steeds meer terrein verloren. Er werd
steeds vaker alarm gegeven. Wanneer Sus en de
Witte in hun barak waren, moesten ze bij alarm
gaan schuilen in de tunnel van de U-bahn, aan het "Alexanderblad". Remi Borrenberghs uit Meerhout en een Waal, die
eveneens in de barak sliepen, gingen niet meer
schuilen. Zij bleven gewoon in hun bed liggen. Die
mannen hadden nooit schrik.
Soms gebeurde het dat op één nacht twee tot drie
maal alarm werd gegeven. Van slapen kwam dan
niet veel in huis, maar 's anderendaags moest er
wél gewerkt worden.
Op zekere dag, het was zeer mooi en helder weer,
werd er weer groot alarm gegeven. Alle mensen uit
de buurt liepen als gekken de schuilkelders in. We hoorden ver weg het gebrom van een zeer groot
aantal vliegtuigen. "Er kwam een 'zwerm' vliegtuigen aangevlogen.
Het kunnen er wel 1000, misschien wel 1500 geweest
zijn. De lucht zag er zwart van.
Het luchtafweergeschut van de Duitsers begon
langs alle kanten te schieten. De vliegtuigen wierpen
bommen af die eerst een grote mistwolk veroorzaakte.
Niemand zag nog iets. Er is daar uren
gebombardeerd en geschoten. Het was onmenselijk.
Wij zaten in een "abri", een gang van zo'n 100
meter lang, vol volk.
Waarschijnlijk is er vooraan een bom ingeslagen,
want plots begon het volk te dringen en werden
wij uit de abri geduwd. Wij moesten direct een
andere in, een kleinere.
Iedere keer als er een bom viel, werden wij van
links naar rechts geschud door de luchtverplaatsing. De mensen die met ons in de abri zaten, schreeuwden
en riepen. Het was daar niet min." Een hele tijd later stopte het lawaai. De mistwolk
trok stilaan op. Berlijn was praktisch van de kaart
geveegd. Er waren 20.000 doden gevallen en het
zijn zeker hun engelbewaarders geweest die ervoor
gezorgd hebben dat Sus en de Witte nog leven.
Ze hadden het geluk om in het oostelijk gedeelte
van Berlijn te zitten, want in het centrum stond
niets meer overeind. "... We kropen uit de abri... dedju, wat was dat
allemaal! Alles lag plat. Er waren putten in de
grond, zo diep als een huis groot is. Overal lagen
nog brandbommen die niet ontploft waren. Als die
niet op een hard voorwerp vielen, ontploften ze
niet. Brandweermannen waren volop bezig met
blussen. Overal lagen darmen en buizen voor 't
water ..." Tijdens het bombardement hadden de Engelse en
Amerikaanse vliegtuigen ook valse rantsoenzegels
uitgesmeten. Met die zegels, nauwelijks van de
echte te onderscheiden, kon men voedsel kopen. De bedoeling was de voedselvoorraad van de Duitsers
zo snel mogelijk uit te putten. De fabriek waar vroeger 'vijlwerk' werd verricht,
lag nu volledig plat.
De Witte en Sus moesten meehelpen puin ruimen, Ze
stonden nog steeds onder commando van de Duitsers,
maar die hadden nu ook al wel begrepen dat de oorlog voor hen een grote mislukking was geworden.
Een enkele keer kregen Sus en de Witte tabak
toegestuurd vanuit België. Een Duitse overste
rookte al wel eens een pijp en kreeg af en toe wat
tabak toegestoken.
Voor wat, hoort echter wat en onze jongens hoefden
daardoor niet de zwaarste jobs te doen.
Op zekere dag moesten 400 kisten per trein zo'n
700 km ver vervoerd worden. De Duitsers moesten
een paar helpers hebben en Sus en de Witte mochten
mee. "... Die trein reed naar "Jägersdorf ", een dorp vlak
tegen de grens van Tsjecho-Slowakije, 700 km van
Berlijn.
Wij zijn er een paar dagen geweest en moesten
helemaal niets doen. Wij wisten ook niet wat er in
die kisten zat, maar het zal waarschijnlijk wel
oorlogsmateriaal geweest zijn.
Toen we terug naar Berlijn reden, hadden wij onderweg
een farce aan de hand.
Bij ons in de trein was een jonge Duitse soldaat "om
ons in het oog te houden", doch die was in slaap
gevallen. Onderweg hield de trein halt en moesten
wij onze "papieren" laten zien. Die hadden wij niet.
Gelukkig werd onze soldaat wakker en legde alles
uit zodat we toch verder mochten ..."
De Duitse troepen kregen het inmiddels moeilijk.
Als noodoplossing werden Belgische jongens opgeroepen
om in het Duitse leger te treden. Ook Sus
kreeg zo'n oproepingsbevel maar dat papierke verdween en Sus ging natuurlijk niet bij
het Duitse leger. Trouwens, niemand van al die mannen met
een oproepingsbevel is naar het leger gegaan.
DAN VIELEN DE RUSSEN BERLIJN BINNEN ...
De Belgische jongens hadden zich verscholen in een bunker, maar de Russen,
die Berlijn waren
binnengevallen, vonden hen en verplichtten hen om
met de armen omhoog tegen een muur te gaan
staan.
"... Ik geloof wel dat ik toen heel klein was op dat
ogenblik ...", zo herinnert de Witte zich nog, als
ge zo tegen een muur staat met uw armen omhoog,
een mitraillette in uw rug en soldaten waar ge niets
van verstaat ..."
Gelukkig konden zij, met behulp van woorden uit
andere talen die zij kenden en met veel handgebaar,
die Russen ervan overtuigen dat zij Belgen
waren en door de Duitsers werden vastgehouden.
Het probleem was meteen opgelost, want Belgen
stonden niet op het Russische "zwarte lijstje".
Er werd ondertussen nogal wat over en weer geschoten
tussen Russen en Duitsers terwijl Sus en
de Witte wijselijk in hun abri bleven.
's Anderendaags 's morgens zijn de Russen dan
zeg maar "officieel" Berlijn binnengevallen.
"... Dat was schoon om te zien. Die Russen kwamen
één voor één aangestapt in een lange rij met telkens een meter of drie ertussen.
Zij hadden een klein mitrailletteke bij, maar daar zaten 75 kogels
op en daarmee schoten zij af en toe, precies om te
laten zien dat zij nu de baas waren..." Met al dat geharrewar was ook het eten opgeraakt.
Winkels waren er in Berlijn niet meer. De Witte en
Sus moesten nu zelf eten zoeken.
Sus had in het station een zak erwten op de kop
kunnen tikken en onderweg had hij nog enkele
kippen bij de pluimen gepakt.
Remi Borrenberghs uit Meerhout, die bij de mannen
was, was slachter van beroep en de kippen
waren al vlug een kopje kleiner gemaakt.
De Witte had de pot al op het vuur staan en met de
erwten en de kippen bereidde hij een hele kastrol
vol heerlijke en fel begeerde "Kippenerwtensoep-à-la-Witte-op-Berlijnse-wijze ".
Ook de Russen schoven bij aan tafel en zegden niet
"neen", toen de Witte vroeg of ze nog een schepke
lustten. Stilaan, maar zeker, begon men plannen te maken
om terug naar huis te vertrekken. Ze hadden zo nu
en dan een fiets "scheef geslagen" en hun "pak"
stond al klaar.
Met die fietsen hebben ze trouwens eens wat aan
de hand gehad. Op een keer komt er een Rus de
barak binnengestrompeld, hij was zo zat als een
Zwitser.
"... Eerst had hij een Hollander achternagezeten en dan kwam hij bij ons
binnen en wilde per sé een
fiets. Onze Sus gaf hem een oude, maar hij wilde verdomme
de beste velo die er stond. Waarschijnlijk kon die Rus niet fietsen en bovendien
was hij nog dronken ook. Hij sprong er langs
één kant op en viel er langs de andere kant af.
Andere Russen die dat zagen moesten lachen dat ze
schokten. De dronken soldaat begon met zijn geweer
op de fiets te schieten.
Wij lachten er niet mee, want die zatte kwibus was
in staat op alles en iedereen te schieten. 's Anderendaags
zagen wij die Rus opnieuw en hij kon
toen lachen met het voorval..." De Russen begonnen zich meer en meer op te dringen
en onze jongens werden bang dat ze mee zouden moeten naar Rusland om daar te gaan werken.
Dat lag niet in hun planning en ze besloten om
aanstonds te vertrekken uit Berlijn.
TERUG NAAR HUIS
Met
een man of tien tegelijk, beladen met pak en
zak, vertrokken de Belgische jongens in de hoop
thuis te geraken.
Ze hadden een wegenkaart van Berlijn op de kop kunnen tikken en een paar mannen uit de
Vlaanders
kenden zo min of meer de weg. "...Met ons valies en een paar waterzaken zijn
we dan vertrokken. Onderweg vonden wij zo'n soort vuilniskarretje en dat
gebruikten we om onze pakken op te leggen, want dat werd zwaar om dragen. Elk
op zijn beurt moest dan duwen en trekken. Onderweg kwamen we Russen tegen
maar met de groet "Belgen, kameraden" mochten we steeds verder. Zo zijn we
op een dag van Oost- naar West- Berlijn getrokken. Alles was kapot en
platgebrand. Het lag daar vol puin en putten en gaten. 's Avonds kwamen we
aan een "barakske", zo'n soort zomerhuisje, en daar hebben we geslapen. 's
Anderdaags zijn we dan weer de ganse dag verder getrokken tot aan een
boerderij. Die lag helemaal verlaten en toen we er rondneusden
vonden we nog een kalf, een varken en een paard. Remi Borrenberghs slachtte dan maar meteen dat
kalf en dat varken. Samen met een paar Fransen,
die intussen bij ons waren beland, hebben we dat
kalf daar opgegeten. Het varken werd in stukken gesneden, gekookt en dan in
aarde potten gestoken. Daarover werd het vet gegoten, zo kon dat vlees een
hele tijd bewaard worden. De kar werd uit de schuur gehaald. Hierop
laadden we de aarden potten, nog wat aardappelen, wat haver en onze
"marchandise". Het paard werd ingespannen en met Borrenberghs als voerman
trokken we verder. Onderweg kwamen we de boer tegen van wie wij het paard
hadden meegenomen. We hoorden hem roepen "uns Pferd!", maar we deden alsof
we niet hoorden en reden door. Een beetje verder hadden we zelfs twee paarden.
Remi Borrenberghs had nog ergens een paard
bijgehaald! Was dat een kerel!
We kwamen geregeld Russen tegen met Duitse soldaten die krijgsgevangen waren genomen. Die
Russen lieten ons gerust, soms hielpen die ons
zelfs ..." Zo trokken onze jongens steeds maar verder door Duitsland,
richting België. Onderweg sloten de vluchtelingen bij mekaar aan en
stilaan was het al een groep geworden van meer dan 1000 mensen, waaronder ook Hollanders en Fransen. Er zat zelfs een Duitser tussen,
maar dat was wel een deserteur.
Zo kwamen we aan de Elbe (14)De Elbe is met een lengte van 1164 kilometer en een stroomgebied van 144.000 km² een van de belangrijkste rivieren
van Midden-Europa. De Elbe ontspringt in het Reuzengebergte (Tsjechië) en mondt uit in de Noordzee. Haar grootste zijrivieren zijn de Moldau en de Saale. In het Nederlands stond de rivier vroeger als Elve bekend. Wikipedia,
een vrij grote rivier. De overkant konden we enkel per boot bereiken. Een
Hollandse veerboot bracht iedereen naar de overkant. Dat duurde wel een tijd
want er konden maar een paar personen op die boot. De overtocht gebeurde per
beurtrol. Eerst moesten de Hollanders op de boot, dan de Fransen en tot slot de
Belgen. Het heeft dan ook de hele nacht geduurd voor onze jongens de overkant bereikten.
Ondertussen hadden ze wel het paard en de wagen
moeten verkopen want die konden niet mee op de
overzetboot. Ze hadden paard en wagen geruild
voor 18 broden. Het groepje van de jongens bestond uit 18 man en zo had elk toch een brood. Aan de
overkant van de Elbe stonden vrachtwagens die de vluchtelingen naar een
soort kazerne voerden in de buurt. "...We werden daar met een poeder bestoven op alle
plaatsen van ons lichaam dat bedekt was met haar.
Nadien werden we op een trein gezet. Remi Borrenberghs
had een trein eerder dan wij. Dat was niet
zo erg, maar erger was dat hij alle 18 broden in
zijn walenzak had zitten. Wij zaten nu zonder eten,
maar allé, we waren toch op weg naar huis.
Ik geloof dat het tweede Sinksendag was. We werden in een soort beestenwagon gestoken en belandden
later in Luik. Daar kregen we passencontrole. Ze hadden een lijst
van "zwarte" collaborateurs. Die werden ter
stond gevangen gezet.
Het Duitse geld dat we nog hadden, konden we in
Luik omwisselen in Belgische munt. Met de oorlog was de waarde van het geld veranderd en ik kreeg
voor mijn 100 Duitse Marken nog juist 100 Belgische
Frank.
's Anderdaags 's middags zijn we dan op de trein naar Antwerpen gestapt, maar onderweg
in Leuven
zijn we afgestapt. Daar probeerden we om Charel Cools-Vercammen (bierhandelaar) op te bellen om ons te komen halen, maar we
konden hem niet bereiken.
We zijn dan bij "de Boer" een pint gaan drinken.
Daar zaten ook twee Engelse soldaten waar we wat
mee praatten.
Onze Sus had een zakske zilverstukken gekregen van iemand die ze te zwaar vond. Die Engelsen
wilden zo'n stuk hebben als aandenken... " Sus kon niet anders dan die soldaten zo'n
souvenir geven. Hij heeft gelukkig de overige stukken bewaard. 's Nachts
hebben ze dan in Leuven de trein naar
Zichem genomen, daar kwamen ze zondagmorgen
rond 3 uur aan.
Hun bagage lieten ze achter bij Bertha, in het café
vlak bij het station van Zichem en gingen te voet
richting Eindhout, een tochtje van een drietal
uren.
Hoe was het ondertussen in Eindhout..?
In
Eindhout was de oorlog misschien wel niet zo erg geweest als in Duitsland,
maar toch waren verschillende vliegende bommen ingeslagen. Bij Van Bael
(100m van de familie Dens) is een bom gevallen die niet ontploft was. De
ontmijningsdienst is die achteraf wel komen ophalen. De serie
bommenwerpers die deelnamen aan de "Slag om Arnhem" is ook geheel of
gedeeltelijk over Eindhout getrokken. Eén van hen liet boven het Hoeveveld
een overgebleven bom vallen. Er werd een krater in de grond geslagen van
meters diep. Men heeft achteraf met enkele paarden en wagens 3 dagen moeten
werken om die put dicht te krijgen. Er werd natuurlijk veel gepraat over
de jongens die waren opgepakt en naar Duitsland waren gevoerd. Heel veel
mensen waren ervan overtuigd dat ze De Witte en Sus nooit meer zouden zien.
Alleen moeder Fien dacht positief. Zij zei steeds -"Mijn mannen komen
terug"- Zij is steeds blijven geloven in een goede afloop en daar heeft ze zeer veel Weesgegroetjes
voor overgehad.
TERUG IN EINDHOUT
In de vroege morgen, zo rond een uur
of zes komen
Sus en de Witte voorbij het huis van Peer van't Meuleke (15)Pieter (Peer) Thaels (°1908-†1998) en zijn echtgenote Virgenia
(Virs) (°1912-†1984) Vanelven woonden vroeger op een 250m van de familie Dens.
Het huis van Peer en Virs was het laatste huis van Eindhout richting Veerle. Het huis staat er nu niet meer. Peer
kwam dikwijls over de vloer bij de familie Dens om kaart te spelen. en de Witte riep: "Wadist Peer? ... gaan
we kaart spelen?"
"Ja da’s goed!" , riep Peer terug, maar die wist
natuurlijk niet dat het de Witte was die geroepen
had. Hij dacht aan Krol, de Witte zijn broer, of aan
iemand anders.
Op hetzelfde ogenblik komt ook Virs, de vrouw van
Peer buiten en ziet Sus en de Witte staan. "Mor mannen toch zijde gellie het,
zijde gellie het ... mo,
mo, mo... Peer: da's de Witte en Sus van Fonsken
Dens. Mannen wacht hier da'k rap naar ellie loop, want anders zullen ze daar veel te
hert verschieten denk
ik." En Virs liep dadelijk naar Fien en Fons.
Jef Van Diel (Bastiaens) had alles gezien en kwam
in zijn onderbroek de straat opgelopen met zijn broek nog in zijn handen. En dan
kwamen Sus en de Witte thuis. Wie had dat
durven hopen. De mannen waren terug! De andere
kinderen in huis lachten en huilden tegelijk. Het feest was onbeschrijfelijk. Sus
en de Witte waren
terug thuis, na een lang en bang avontuur in Duitsland. Toen De Witte en Sus,
hun verhaal vertelden voor het boek van de familiekroniek, zat vader - Fons
Dens - toen 90 jaar, mee te luisteren en de tranen rolden hem over zijn
wangen. Veel tijd om uit te rusten, kregen
Sus en de Witte
die eerste dag niet. De geburen en mensen uit de omtrek wilden natuurlijk als eerste
weten wat de manen in Duitsland hadden meegemaakt. In het dorp te Eindhout
was die zondagsnamiddag
een optocht bij gelegenheid van de eerste H. Mis van Vital van Monneke Sels
(16), die enkele
dagen eerder tot priester was gewijd.
Toen ook nog de Witte en Sus op het appél verschenen,
was de vreugde compleet in het dorp. Het
is een echt dorpsfeest geworden waarbij menige stevige pint werd gedronken. Geen enkele
herberg
werd overgeslagen. De terugkeer van de Witte en Sus Dens werd ook nog
gevierd met een heuse huldigingsstoet onder
het motto: De bevrijding en de thuiskomst uit Duitsland.
Verschillende wagens uit de stoet voor Vital Sels waren voor de gelegenheid omgebouwd en reden
mee in de optocht. Het hoogtepunt was de laatste
wagen met daarop de herenigde familie Dens-Aerts. Van die prachtige huldiging bestaat trouwens nog
een film.
|