GEESTELIJKEN VANAF 1478 TOT 1556

Jan Roten (1478 - 1507)

 

Joannes Roten (Rotemans of Van der Roten) werd ook Jan van Eyck genoemd en was de zoon van Jan Rotemans. Hij was omstreeks 1447 geboren in Bergeyck en werd gekleed in 1467. In die tijd vielen er in de abdij van Averbode zekere misbruiken te betreuren inzake nepotisme of favoritisme. Onder nepotisme werd toen het gebruik verstaan dat geestelijke hoogwaardigheidsbekleders ervoor zorgden dat hun neven of eventueel andere familieleden bevoordeeld werden bij het toekennen van geestelijke ambten. Abt Arnold III van den Valgaet had in 1473 ontslag genomen en werd opgevolgd door zijn neef Bartholomeus, zoon van zijn broer Hendrik. Gewezen abt Arnold III bleef nog tien jaar in de abdij wonen en werd nog als getuigen in de zaak van Reinier Swinnen vermeld. Jan Roten stond blijkbaar in de gunst van abt Bartholomeus. Hij was evenals de abt geboren in Bergeik en op 23 december 1478 werd hij cellier van de abdij waardoor hij een vertrouwenspositie kon opbouwen. Op dezelfde dag aanvaardde deken Walter Wijtmans van Beringen, Jan Roten ook als pastoor te Eindhout. De abt van Averbode moest de voordracht van het pastoorsambt aan deze deken doen omdat de Sint-Lambertusparochie tot de dekenij Beringen behoorde.

In 1496 werd de pastoor als Jan Van Roote(n), prochiaen vernoemd in de algemene haardentelling van dat jaar en in 1499 werd Jan vander Roeten als persoen genoemd. Hij stierf te Eindhout op 4 oktober 1507.

 

Jan Oliviers (1508 - 1522)

 

Hij was geboren in Rillaar in 1481 als zoon van Jan Oliviers, werd gekleed in 1499 en deed de geloften in december 1505 waarna hij superior werd in 1506. Die functie behield hij tot 3 januari 1508 toen hij Jan Roten opvolgde. Op 3 maart 1522 nam hij ontslag en werd pastoor in Brustem, waar hij ongeveer een half jaar was toen hij stierf op 24 januari 1523. Pastoor Oliviers kreeg tot 1514 voor zijn diensten in de Bavokapel 40 karolusgulden per jaar. Dan rees er een twist over de diensten. Er werd een akkoord bereikt waarbij de pastoor en zijn opvolgers bereid waren te gehoorzamen aan de abt. Voortaan zou nog één mis per week worden opgedragen in de kapel waarvoor de pastoor zes rijnsgulden zou ontvangen.

 

Martinus (Hendrik) Van der Voort (1522 - 1556)

 

Op 3 april 1522, een maand na het vertrek van Jan Oliviers, kwam Martinus Van der Voort als pastoor naar Eindhout. Hij was de eerste norbertijn van Averbode die een andere geestelijke naam kreeg. Geboren als Hendrik, koos hij bij zijn inkleding de kloosternaam Martinus. Dit gebruik werd tijdens het bestuur van Gerard Vander Schaeft te Averbode geleidelijk algemeen, alhoewel het aanvankelijk slechts sporadisch gebeurde.

Hij was geboren in Oosterwijk (Noord-Brabant) op 11 november 1487 en was de zoon van Jan en Catharina Wyelen. Hij werd gekleed op 25 mei 1506 en studeerde te Leuven in de jaren 1508 - 1511. In juni 1511 werd hij subdiaken en op 20 september 1513 diaken. In 1520 werd hij vicaris te Wezemaal en vanaf 1522 bediende hij de "quarta capella" van Eindhout die toen zo nog werd genoemd. In die jaren werd de abdij van Averbode geleid door een bekwame prelaat, Gerard Vander Schaeft die verscheidene jonge medebroeders materieel en moreel steunde om na hun noviciaat en basisopleiding aan de abdijschool, verder te studeren te Leuven. Zo gebeurde ook met Martinus Van der Voort (elders Vervoort) die in Leuven inwoonde bij de Bogaarden en cursus volgde in de pedagogie "het Kasteel". Hij studeerde aan de Alma Mater tussen 7 oktober 1508 en 2 maart 1511. In totaal kwam de abt voor een bedrag van 47,5 gulden in zijn studiekosten tussen. Omstreeks 1520 waren zijn ouders overleden en diende men de erfenis te regelen. Op 15 april van dat jaar ging de abt in op de wensen van de overige kinderen Vander Voort en deed afstand van het kindsgedeelte van frater Martinus. In ruil voor de verzaking zouden de familieleden evenwel de som van 8 Rijns gulden moeten betalen, ten voordele van het ziekenhuis van Averbode. Uit de bronnen blijkt dat pastoor Vander Voort een goed beheerder en administrator was. Hij was de eerste pastoor van Eindhout die geschriften heeft nagelaten en uit die bronnen blijkt dat hij zelf over geld beschikte. Op 16 januari 1524 kocht hij het onroerend bezit van de Eindhoutse schilder Willem Crupers die toen naar Eersel verhuisde. Om dat te kunnen betalen moest de pastoor op 5 maart 1524 een lening van 100 Rijns gulden aangaan bij abt Gerard Vander Schaeft. Tijdens zijn pastoraat te Eindhout was hij nog in bezit van het huis "die Swerte Lelie" gelegen te Leuven op de Biest, dat hij in 1547 voor 120 Carolus gulden verkocht.

In 1524 schreef Martinus Van der Voort dat volgende percelen behoorden tot de parochie : ‹‹een bos aan de pastoors wijngaard en een vijver leengoed, beiden behorend tot het hof van der Galen te Vorst. Verder een zil schomme gelegen bij het pad gaande van Jan Vennekens naar de kerk ; twee bunders eusel gelegen in het Middel. In het Schoutbroek een stuk beemd, drie zillen moer in het goor en een zil beemd, de Hulsdonk geheten, gelegen bij de Middel ››.

Van 18 mei 1540 dateert een schenkingsakte waarbij priester Hendrik Van Wesel jaarlijks een mudde rogge schonk aan de tafel van de H. Geest opdat het zou uitgedeeld worden aan de armen van Eindhout, hetzij in koren of in de vertegenwoordigende geldwaarde. De distributie zou ieder jaar op Allerzielen gebeuren. Het koren zou geleverd worden door de mensen die woonden in het huis van Laureys Van Genechten, meier van Ham ca.1510-1554. Zij zouden de rogge als pacht betalen

In de jaren 1543-1544 was de abdij in hoge financiële nood geraakt. De prelaat moest veel geld lenen. Ook Marinus Van der Voort leende hem op 16 oktober 1544 honderd Rijns gulden, een bedrag dat in 1547 door prelaat Volders werd terugbetaald. Het wijst erop dat de pastoor van Eindhout een bemiddeld priester was. Nadat op 23 maart 1548 de bakkerij en de brouwerij van Averbode door een brand vernield waren, schonk de pastoor van Eindhout 25 gulden voor de aankoop van een nieuwe koperen brouwketel. Bij de prelaatverkiezing in 1546 steunde pastoor "Vervoert" de kandidatuur van Ludovicus Roza die ‹‹oudt ende gebreckelick vanden fledercyne was››. Een ander kandidaat was Balthazar Lauretten waarop hij zijn stem niet had uitgebracht, alhoewel deze zich ‹‹eerlick heeft weten dragen in zijn prioirschap››. Uiteindelijk werd Mattheus Volders gekozen.

Op 19 augustus 1551 overleed Arnold Van Thienen, pastoor te Balen. Martinus Van der Voort stelde zijn kandidatuur voor het open gekomen ambt. Op 24 september nam hij ontslag als pastoor van Eindhout en werd voorgedragen door de abt van Averbode aan de bisschop van Luik. Michael Drusius, de official van Luik, die te Leuven resideerde, oordeelde dat Van der Voort wat te oud was voor die functie. Hij was toen al 64 jaar. Op 22 oktober 1551 werd Jan Vaes benoemd tot pastoor van Balen en werd Van der Voort opnieuw aangesteld tot pastoor van Eindhout. Hij was nog maar pas terug op de pastorij toen op 29 december 1551 dieven´s nachts de kerk binnendrongen en verscheidene religieuze voorwerpen ontvreemden, nl. twee kelken, kandelaars, kaarsen en altaarlinnen, alles samen ter waarde van ongeveer 50 à 60 gulden. Door het ontbreken van deze voorwerpen konden zelfs de liturgische diensten niet meer gehouden worden. Daarom ging de pastoor naar abt Mattheus Volders en kreeg van hem voor de duur van twee maanden een kelk met pateen, een rood kazuifel en de nodige kerkinstrumenten in bruikleen. Op 31 december 1551 nam Van der Voort de stukken in ontvangst en tekende hiervoor een ontvangstbewijs in aanwezigheid van de twee kerkmeesters Jan Verhagen en Jan Multoris.

Martinus Van der Voort leefde nog enkele jaren te Eindhout en overleed er op 3 november 1556.

geestelijken 1

Menu

geestelijken 3