GEESTELIJKEN VANAF 1556 TOT 1619

Cornelius Lipsen (1556 - 1559)

 

Cornelius Lipsen van Opitter, zoon van Jan Lipsen werd geboren op Sint-Dionysiusdag 1518, gekleed op 6 januari 1539 en omwille van het priestertekort werd hij datzelfde jaar geprofest. Hij studeerde te Leuven vanaf 1540, werd subdiaken in 1541, diaken in 1542 en tenslotte te Luik priester gewijd op 20 september 1543. Daarna werd hij cantor in 1543 en "socius", pastoorhelper te Wezemaal op 10 februari 1547, daarna weer cantor en supprior in 1553. In 1556 werd hij ‹‹ pastor in endert ›› waar hij slechts twee jaar bleef, nl. tot 11 februari 1559 toen hij pastoor werd in Blerik, waar hij datzelfde jaar nog stierf, nl. op 24 oktober.

 

Augustinus Mannaerts (1559 - 1572)

 

Augustinus Mannaerts,zoon van Simon Mannaerts en Ida Beysen werd geboren in 1531 te Lommel. Hij trad in de abdij in 1552, werd te Luik subdiaken in 1553, diaken gewijd in 1554 en werd te Antwerpen priester gewijd op 6 juni 1555.In 1556 werd hij succentor en in 1557 cantor in de abdij. Alhoewel hij op 11 februari 1559 als pastoor van Eindhout was voorgesteld, arriveerde hij hier pas op de feestdag van Sint-Jan (24 juni). Hij overleed in 1572.

 

Guillelmus Van Houtem (1572 - 1578)

 

Guillelmus, zoon van Jan Van Houtven alias Lambrechts en Dympna Baelens werd geboren te Herentals in 1539. Op 22 juli 1560 kwam hij naar de abdij. Hij werd subdiaken in 1561, diaken en priester gewijd in 1562. In 1569 werd hij socius te Wezemaal waarna hij op 12 november 1572 pastoor te Eindhout werd. Hij bleef hier tot zijn dood op 26 juni 1578.

 

Peter Van Dun (1578 - 1579)

 

Petrus Duyn of Van Dun werd geboren te Hoge Mierde in 1540. Op 26-jarige leeftijd kwam hij naar de abdij waar hij geprofest werd op 3 oktober 1567. Hij werd achtereenvolgens subdiaken in 1569 te Mechelen en diaken gewijd in 1570 te Geel door de bisschop van´s Hertogenbosch. In 1571 werd hij priester gewijd door de bisschop van Mechelen. Nadat hij cantor was in de abdij werd hij in 1578 pastoor te Eindhout, waar hij slechts een jaar bleef. Op 13 mei 1579 nam hij ontslag en werd overgeplaatst naar Hoge Mierde, zijn geboortedorp, waar hij stierf op 21 september 1583.

 

Jan Van Wieckevorst (1579 - 1588)

 

Jan , zoon van Jan Van Wieckevorst, werd geboren te Geetbets in 1553. Op 20-jarige leeftijd kwam hij naar Averbode. In september 1577 werd hij priester gewijd en op 8 juni 1579 werd hij voorgesteld voor de kerk van Eindhout waar hij negen jaar bleef tot hij op 13 mei ontslag nam. Daarna was hij supprior en later prior van de abdij. In november 1593 werd hij pastoor te Koersel en in 1608 prepositus te Keizersbos.

 

Jan Van Loutren (1588 - 1597)

 

Hij was regulier kanunnik in de norbertijnenabdij te Dielegem. Op de dag dat zijn voorganger uit Eindhout vertrok, kwam hij hier toe, dat was op 13 mei 1588. Hij bleef hier negen jaar tot hij ontslag nam in maart 1597 om naar zijn eigen abdij terug te keren. De abdij van Dielegem werd verwoest door de geuzen in 1586. Martinus Heck van Tessenderlo, witheer in deze abdij kwam na de brand met twee metgezellen, waaronder Jan Van Loutren naar de abdij van Averbode. In afwachting dat hun abdij werd heropgebouwd, zouden deze drie priesters hier verblijven. In 1588 werd Jan Van Loutren de bediening van de parochie Eindhout toegewezen. Toen het Dielegemse klooster onder impuls van Martinus Heck was heropgericht, trok Jan Van Loutren zich opnieuw terug binnen de kloostermuren.  

 

Benediktus (Jan) Huypen (1597 - 1604)

 

Jan, zoon van Laurentius Huypen en Elisabeth Goossens werd geboren te Lommel op 24 november 1571. In 1594 trad hij in de abdij en het jaar nadien nam hij de naam Benediktus aan . Hij ontving de priesterwijding van Gisbert Maes, bisschop van ´s Hertogenbosch op 21 december 1596. Op 21 juni 1597, toen hij nog geen 26 jaar was, werd hij al pastoor te Eindhout. In 1603 werd hij gevangen genomen door de geuzen en naar Bergen-op-Zoom gevoerd omdat de parochie een opgelegde krijgsschatting niet had kunnen betalen. Hij werd er vastgehouden in het huis van een zekere Rutger. Tijdens die gevangenschap maakte hij zich nog verdienstelijk met het toedienen van sacramenten. Zo verschafte hij aan een zekere "vir catholicus", Petrus Wilboorts het H. Oliesel. Na voorspraak van Justus-Maurits van Nassau werd hij vrijgelaten. Hij zat gevangen van Allerheiligen 1603 tot Lichtmis 1604. Op 11 januari 1604, tijdens zijn afwezigheid, verbleven er ongeveer 20 soldaten van het koninklijk leger met hun paarden gedurende een dag en een nacht op de pastorij waarbij ze veel schade aanrichtten in de tuin en in de woning. Alsof de voortdurende oorlogen nog niet genoeg waren, kreeg Eindhout in 1604 nog af te rekenen met een pestepidemie. Het werd noodlottig voor pastoor Huypen die op 23 september 1604 de "zwarte dood" stierf.

 

Arnold Mols (1604 - 1619)

 

Arnold , zoon van Hendrik en Elisabeth Winrox werd ca. 1553 geboren te Hasselt. Hij werd seculier priester op 21 mei 1575, acoliet en subdiaken op 16 maart 1576. Op 6 april 1577 werd hij priester en rector altaris van de Sint-Niklaaskerk te Hasselt. Op 15 augustus 1588 werd hij gekleed te Averbode. Dat deed hij op verzoek van Georgius Van Gruenendonck, pastoor van de begijnenkerk te Diest. Nadat hij cantor was in de abdij, was hij pastoor te Opitter tot 1591. Daarna werd hij weer cantor en na de dood van Benedikt Huypen werd hij op 12 juni 1605 pastoor te Eindhout. Daar stierf hij op 17 juni 1619, evenals zijn voorganger aan de "snelle dood", zoals de pest in de volksmond werd genoemd. Hij vertoefde 15 jaar in Eindhout.

In de oorlogstijd gebeurde het dikwijls dat een aantal mensen met hun bezittingen in de kerk gingen schuilen tot het gevaar voorbij was. Soms werden de goederen in de kerk gelaten om bij volgend onraad des te sneller weg te komen. In 1610, een jaar na de ondertekening van het Twaalfjarig Bestand, bevond er zich nog huisraad in de kerk van Eindhout en er lag ook nog gerst en koren om bier te brouwen. De deken stelde dit vast tijdens zijn visitatie in de parochie en maande de bewoners aan binnen de maand het godshuis te ontruimen op straffe van verkoop ten voordele van de kerk. Deze vermaning werd goed opgevolgd.

In 1610 klaagden de parochianen dat pastoor Mols de hosties zo lang bewaarde dat ze bedorven waren maar anderzijds werd Arnold Mols door de deken geprezen dat hij op eervolle wijze het heilig sacrament naar de zieken droeg.

In 1617 vroeg pastoor Adriaan Van Moerbeek van Vorst aan zijn confrater Arnold Mols om gedichten in de volkstaal te maken die zouden opgezegd worden in de jaarlijkse processie van Sint-Gertrudis, de tweede zondag na Pasen. Het is eigenaardig dat Van Moerbeek, die door de deken als doctus (geleerd) werd bestempeld, dat werk overliet aan zijn Eindhoutse collega. Pastoor Mols voerde de opdracht uit maar het was niet naar de zin van de Vorstse zielenherder die schreef dat de auteur (Mols) bij zijn werk niet had gehandeld naar de intentie van de opdrachtgever. Van Moerbeek had er iets anders van verwacht. "Aert" Mols was een goed administrator zoals blijkt uit zijn nagelaten geschriften maar zijn poëtische talenten waren blijkbaar niet zo goed.

Arnold Mols was een gewetensvol pastoor. In 1617 berispte hij Arnoldus Vrancx omdat hij de eredienst op Ons Heer Hemelvaart bijwoonde in zijn vuile kleren en hij kreeg nog andere rare klanten in de kerk. In 1617 deed de zwangere Elisabeth Celen ongecontroleerde bewegingen tijdens de biecht waarop de pastoor haar naar huis stuurde. Toen zij naderhand terugkwam, ging ze naar de pastoor en zei : 'Wil je me de biecht afnemen of niet : waarom ben ik niet zoals de andere vrouwen'? De pastoor beval haar op haar plaats te gaan zitten en haar geweten te onderzoeken. De vrouw vertrok echter en keerde niet meer terug.

Het herbergbezoek tijdens de mis was een kwaal die niet kon uitgeroeid worden. Het lawaai tijdens de spelen voor en in de herbergen aan het dorpsplein verstoorden meermaals de ingetogenheid tijdens de zondagse hoogmis. Pastoor Mols deed herhaaldelijk pogingen om die hinderlijke gewoonte te beperken o.a. in 1616 maar de gemeentelijke gezagsdragers wilden geen reglement of wet hier over uitvaardigen, enerzijds omdat ze zelf graag een potje bier lustten, ook al stond de pastoor aan het altaar en anderzijds omdat bepaalde schepenen zelf een herberg uitbaatten en hun zaak niet wilden sluiten op de drukke zondagvoormiddag.

Volgens de diocesane synode van 1610 moesten de pastoors op zon- en feestdagen lof en verspers houden. De gemeente was vrij deze godsdienstoefeningen bij te wonen. Pastoor Mols legde de schoolkinderen op om dagelijks het lof in de kerk van Eindhout te zingen wat slechts in weinig parochies gebeurde. Dat Arnold Mols een ijverig priester was, blijkt ook uit volgende feiten. In 1614 ondernam hij verzoeningspogingen om een echtpaar dat gescheiden leefde, weer samen te brengen. In 1615 klaagde hij de loonarbeider Antonius Sop aan als ketter omdat hij zich tegenover het H. Sacrament oneerbiedig had gedragen. De term "ketter" werd niet alleen gebruikt om hervormde aan te duiden. Ook zij die de katholieke verplichtingen niet naleefden, werden als "ketter" bestempeld.

In 1618 werd pastoor Mols betrokken bij een rechtszaak die behandeld werd voor de schepenbank van Eindhout. Advocaat Moons opperde toen dat Mols, 'anders een voortreffelijk priester en pastoor, uit de biecht had geklapt'. Toen de pastoor die aanklacht hoorde, ontkende hij de betichting zeer verontwaardigd. De afloop van deze zaak mocht Mols niet meer beleven, want zoals gezegd stierf hij kort daarna aan de pest.

geestelijken 2

Menu

geestelijken 4