GEESTELIJKEN VANAF 1718 TOT 1770

Carolus (Willem) Cools (1718 - 1719)

 

Willem, zoon van Jan Cools, secretaris in Tessenderlo en Domicella Maria Lauwen werd gedoopt op 2 juni 1666. Zijn peter was Willem Lauwen, broer van zijn moeder en pastoor te Millegem. In 1668 trad hij in de abdij waar hij op 25 juli 1690 werd geprofest. In 1693 gebeurde de priesterwijding te Luik, voor hij naar Eindhout kwam op 26 april 1718, was hij vicaris te Oostmalle van 1705 tot 1718. Hij bleef hier maar anderhalf jaar want nadat de pastorij op 6 september 1719 afbrandde door de schuld van twee dronken zwervers, 'verliet de pastoor door weemoedigheid bevangen, zijn schapen' en keerde terug naar de abdij. Later werd hij nog pastoor in Hoge Mierde van 1721 tot 1730 en Vorst van 1730 tot 1735, waar hij stierf op 1 juli 1735.

Karel Cools was nog niet lang in de parochie of hij leefde al in onmin met de wethouders van Eindhout. Deze laatste schreven in juli 1719 een brief naar de bisschop waarin ze de pastoor verweten een tijd afwezig te zijn geweest en ook inkomsten van de kerkfabriek en de H. Geesttafel verduisterd te hebben. De bisschop schreef op 14 juli een brief aan pastoor Cools waarin hij om uitleg vroeg. Pas op 29 juli kwam er antwoord dat zolang uitbleef omdat Cools de bisschoppelijke brief pas op 25 juli zou ontvangen hebben, hetgeen betekende dat de brief elf dagen onderweg was. Het wederwoord van de bisschop werd op 3 augustus, slechts vijf dagen later geschreven. Hieruit blijkt dat pastoor Cools  niet goed wist wat hij moest antwoorden aan de bisschop, anders zou zijn brief eerder zijn geschreven. In die brief schreef hij dat een bloedverwant die buiten de parochie (in Tessenderlo) woonde, was ziek geworden en dat hij deze man was gaan bezoeken. Volgens zijn schrijven was hij maar een dag weggebleven. Wat de tweede aanklacht betrof, schreef de pastoor dat hij alles aan de kerkfabriek en de armentafel had teruggegeven. Deze instellingen boekten verlies omdat de inwoners meestal  landbouwers waren, waaruit moeilijk een bekwaam beheerder kon gekozen worden en omdat er veel armen waren, ingeschreven op de H. Geesttafel, aldus de pastoor. Op 3 augustus 1719 antwoordde de bisschop dat het niet paste dat een pastoor een dag zijn parochie verliet om een vriend of een bloedverwant te bezoeken en dat hij het beheer van kerkfabriek en armentafel nauwkeurig moest controleren en de keuze van kerk- en H. Geestmeesters niet mocht overlaten aan de magistraten of de drossaard.     

Hieruit blijkt dat de pastoor in onmin leefde met de wethouders van Eindhout. De oorzaak lag in de machtsstrijd om het beheer van kerkfabriek en armentafel en de afwezigheid van de pastoor gedurende een of meerdere dagen, hetgeen hem werd kwalijk genomen door de gelovige gemeenschap. Door de brieven van de bisschop werd hij op de vingers getikt. We kunnen stellen dat de verhouding tussen pastoor en magistraten er de volgende weken niet op verbeterde. Dan werd het 6 september 1719. De pastorij van Eindhout brandde af. Het was de schuld van twee dronken zwervers. Alhoewel de documenten het niet expliciet vermelden, blijkt dat er moedwilligheid in het spel was. Dan rest de vraag : Waarom staken ze de pastorij in brand? Alhoewel het slechts een hypothese is, veronderstellen we dat de twee leurders of zwervers een of meerdere herbergen in Eindhout bezochten en werden opgehitst door bepaalde personen, die rancunes hadden tegen de pastoor, waarna ze onder invloed van de drank hun roekeloze daad stelden.

Op 12 september 1719, zes dagen na de feiten schreef pastoor Cools aan de bisschop dat ' een ongelukkige brand een aantal huizen in de buurt van de kerk had vernield. Ook de pastorij was in vlammen opgegaan samen met alle meubels'. Karel Cools was zo onder de indruk van het gebeurde dat hij zijn ontslag aanbood om zich in de abdij terug te trekken. Hij stelde voor om de heer Frans Coomans, vicaris in Wezemaal tot tijdelijk deservitor aan te stellen. De pastoor schreef dat hij zeer verdrietig was en zich heel ongelukkig voelde. Dit staaft onze mening dat hij zich (onrechtstreeks) schuldig voelde voor hetgeen gebeurd was. Als de brand een ongeluk was, waarmee de pastoor niets te maken had, en er geen moeilijkheden waren, had de pastoor geen grondige reden om ontslag te nemen.

Op 17 september 1719 droeg abt Stephanus Vander Steghen,  Franciscus Coomans voor als tijdelijk deservitor.

 

Hubertus (Herman) Guns (1719 - 1721)

 

Herman, zoon van Reinier Jacob Guns (of Geuns) en Anna Gijsbrechts werd geboren te Maarheze (Noord-Brabant) in 1672. In 1695 kwam hij naar de abdij en op 14 maart 1699 werd hij te Luik priester gewijd. Hij was ziekenmeester in de abdij van 1704 tot 1706, vicaris te Opglabbeek van 1706 tot 1709 en te Zutendaal in 1719 en daarna pastoor te Eindhout vanaf december 1719. Hij was de eerste pastoor die in de huidige pastorij woonde deze werd in 1720 opgericht. Pastoor Guns overleed al op 28 september 1721.

 

Fulgentius (Nicolaas) Wouters (1721 - 1726)

 

Nicolaas, zoon van Nicolaas en Maria-Catharina Deckers werd gedoopt te Overpelt op 11 februari 1677. Hij trad in de abdij op 28 november 1697 en werd er gekleed als Fulgentius. De professie gebeurde in 1699 en de priesterwijding in 1702. Hij werd circator in 1708, novice- en ziekenmeester, supprior in 1710 en bibliothecaris in de abdij in 1713. In juni 1716 werd hij vicaris in Koersel tot hij op 9 oktober 1721 Guns opvolgde. In 1722 liet hij in de gang van de pastorij een wapenschild plaatsen. Het draagt een boom ondersteund door twee gekroonde leeuwen, het jaartal 1722 en de initialen F.W.P., Fulgentius Wouters Pastor. Hij bleef te Eindhout tot zijn dood op 28 juni 1726. Vanaf december 1725 was zijn gezondheid fel ondermijnd zodat hij geen diensten meer kon opdragen of sacramenten toedienen. Vanaf zijn pastoraat is de lijst van kapelaans, later onderpastoors van Eindhout volledig, waar voordien slechts sporadisch enkele namen bewaard bleven. Tussen mei 1720 en februari 1725 was er Jacobus Box en in mei 1725 werd D. Aerts als kapelaan vermeld. In mei 1724 werd de vest rond de pastorij gegraven. Daarvoor was er grond in de buurt aangekocht van de juffrouwen Mallans en Honsbergen en M.C. Vander Borght.

 

Thomas (Nicolaas) Sigers (1726 - 1743)

 

Nicolaas, zoon van Jan Sigers, rentmeester van het leenhof van Loon en Margaretha Horion, werd gedoopt te Hasselt op 10 december 1683.Op 22 februari 1705 trad hij in de abdij en koos de naam Thomas. Na de priesterwijding in 1709, werd hij vicaris te Tessenderlo in juli 1713, vicaris te Wezemaal op 9 januari 1720 en vanaf 1722 was hij cellier in de abdij tot hij op 7 juli 1726 pastoor werd te Eindhout.

Thomas Sigers was een verstandig en ijverig pastoor, toen hij in Eindhout aankwam, vond hij geen notities meer over kerk of armentafel. Alles was in de pastorijbrand gebleven. Daarom stelde hij een neerstig onderzoek in om de plaatselijke gebruiken i.v.m. het beheer van beide instellingen te achterhalen. Op 18 maart 1731 schreef Sigers aan de bisschop dat de voorbije jaren de H. Geestmeester meer had uitgegeven dan hij ontvangen had en dat de armentafel in financiële nood verkeerde. Het was volgens de pastoor de schuld van de armenmeesters zelf die een slecht beheer hadden gevoerd en goederen van de H. Geest in eigen gebruik hadden genomen. Om hun beleid te controleren had de pastoor geschriften nodig van vroegere kerk- en H. Geestmeesters om te kunnen vergelijken maar alle archiefdocumenten waren vernield. Daarom vroeg hij de bisschop of hij hierover geen notities bezat en deze eventueel wou opsturen.

Thomas Sigers ambities reikten verder dan het pastoraat van Eindhout. Op 12 september 1743 nam hij ontslag, ging naar Kortenbosch waar hij tot 9 mei 1746 rector was en nadien camerarius tot hij er overleed op 5 september 1769.

Sigers kon in Eindhout rekenen op de diensten van Petrus Matthai (Theys) die in 1727 een kapelaancontract tekende waarbij hij er zich toe verbond ook de taken van koster en schoolmeester uit te oefenen. Hij zou die functie blijven combineren tot in 1763.

 

Ignatius (Peter) Verhiel (1743 - 1770)

 

Peter, zoon van Joachim en Catharina Croonen werd gedoopt te Baarle-Hertog op 28 mei 1689. In 1711 trad hij in de abdij, als Ignatius. De priesterwijding gebeurde op 26 mei 1714. Daarna was hij deservitor in Hoge Mierde van 1714 tot 1719, onderpastoor in Venlo van 1720 tot 1727 en pastoor te Rotselaar van 1727 tot 1743 tot hij op 12 september 1743 pastoor van Eindhout werd. Hij arriveerde op dezelfde dag van Sigers´ontslag en was toen al 54 jaar. Toch bleef hij nog 27 jaar de parochie bedienen. Wegens zijn hoge leeftijd en zijn slechte gezondheidstoestand, werd hij in de periode 14 mei - 18 oktober 1770 bijgestaan door coadjutor Walter Verhaeght, de latere pastoor van Tessenderlo. Op 18 oktober 1770 nam Verhiel ontslag en keerde terug naar de abdij waar hij 'in de Heer ontsliep' op 18 mei 1777, in de toen zeer gezegende leeftijd van 88 jaar.

Ignatius Verhiel werd pastoor tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog van 1740 tot 1748. Door de voortdurende oorlogscontributies en opeisingen door het leger was de gemeente in een hoge financiële nood geraakt en gedwongen om leningen aan te gaan. In de jaren 1745- 1748 werden 23 leningen afgesloten. Ook Ignatius Verhiel leende op 15 maart 1748, 300 gulden aan de gemeente aan een intrest van 3,5%. In 1772 werd de schuld vereffend.

Pastoor Verhiel kon rekenen op de hulp van de kapelaan Matthai tot 1763 en E.H. Smits (of Smets) in de jaren 1764-1772.

geestelijken 4

Menu

geestelijken 6