Zuster Jeanette Ver Bruggen
verbleef 40 jaar in Congo. |
|
Klik op een kleine foto om te
vergroten. Door op de grote foto links of rechts te klikken kan je ook
verder. |
|
Zuster Marie Jeanne beter gekend als Jeanette Ver Bruggen, missionaris van het Onbevlekt Hart van Maria, (beter gekend als
"de Jacht van Heverlee") die werkzaam was in Congo. Jeannette werd geboren op 6 oktober 1928, als oudste van 5 kinderen in het gezin Ver Bruggen - Hoskens. Ze liep lagere school in Eindhout en volgde daarna de landelijke huishoudschool in Oosterlo.
Als oudste moest ze al van jongs af meehelpen op het landbouwbedrijf en in de zorg voor het gezin. Haar handen stonden naar alle werk, iets wat haar later best van pas zou komen. Haar enige ontspanning zocht ze in de B.J.B.
(Boerenjeugdbond) van "toen", waar zij als gewoon lid, als bestuurslid en later als leidster veel zorg aan besteedde. Graag nam zij deel aan
vormings- en studiedagen. Groeide daar stilaan het verlangen zich helemaal aan de Heer te wijden en zich in dienst te stellen van de
medemens? |
|
In het begin dacht ze erover ziekenzuster te worden, maar toen ze
toevallig contact kreeg met een missiezuster van de Jacht zag zij een
andere weg voor haar openliggen. Dat was iets voor haar. Met haar hart
open voor de Heer en de anderen, met haar jonge handen gericht naar alle
werk met al haar jeugdige overmoed en niet bang voor het avontuur, deed
ze haar intrede in de Jacht op 11 november 1951, toen ze er 23 geworden was.
Na haar tijdelijke professie brak een tijd aan van studie. Ze volgde de normaalschool bij de Zusters Annonciaden, in de buurt van de Jacht en behaalde er haar diploma van onderwijzeres. Nu pas kon ze verder.
Eind augustus 1958 stuurden haar oversten haar naar Mweka, een centrum van bij de 10.000 inwoners, volop in de brousse, gelegen in de westelijke Kasaï,
één van de minst ontwikkelde gebieden van Congo. Mweka was ook een
bisdom met toen aan het hoofd bisschop Mgr. Van Rengen, uit Mol. |
|
|
In de tijd dat Jeanette er aan kwam, dus nog voor de onafhankelijkheid, was Mweka een belangrijk centrum. Er was een groot spoorwegdepot, gelegen aan de spoorlijn Lumbumbashi Kebo.
Die spoorweg was onmisbaar om het koper en andere ertsen uit Katanga of Shaba te vervoeren naar Kasaï, om van daaruit verder geëxporteerd te worden naar het buitenland. Toen woonden er nog veel blanken die spijtig genoeg, na de
onlusten, niet meer weergekeerd zijn.
De Paters Jozefieten waren er een missie begonnen en de Zusters van de Jacht hadden er met de hulp van de spoorwegmaatschappij, een klooster, een school en een ziekenhuis opgericht.
Zuster Ver Bruggen werkte veel jaren in deze school, eerst als lerares,
later als directrice. Toen ze de bloeiende school aan de staat moest
overdragen, was het voor de zusters een bittere pil om te slikken. Alles wat ze in jaren en jaren hadden opgebouwd, zagen zij stilaan
wegkwijnen en ten onder gaan. In
1970 stapte Jeanette over naar sociaal werk in de "Foyer Social" van de
Nationale Spoorweg Maatschappij.
Dit bracht haar bij de vrouwen in de omliggende dorpen in de Bakuba
streek. Jeanette, aandachtig en gevoelig voor de cultuur leerde er de
gewoonten, waarden en rijkdom van de Bakuba stam kennen en ontmoette hun
stamkoning Lukengo. Zijn echte vrouw (naast vele anderen) was bij
Jeanette op school geweest als flink jong meisje. Geen wonder dat er
vaak geboeid geluisterd werd naar Jeanette die met zoveel liefde en
kennis haar ervaringen deelde. De taal leren, het Tshiluba, was een
opgave, en zo ook met de Landrover op weg gaan. Zij werkte vooral voor volwassenen, meer precies voor de vrouwen van de inlandse
spoorarbeiders. De inlandse vrouwen mochten er komen leren koken, naaien, breien, haken. Ze kregen ook lessen in voedingsleer en hygiëne. Nadien werden de lessen meestal gegeven door inlandse monitrices die daartoe zijn opgeleid. Maar zij regelde
hun werk, hield nauw toezicht over alles en zorgde voor de aankoop en de verkoop van alle materialen die in de school gebruikt werden.
Er was zelfs een kleuterschooltje waar de kleintjes verbleven, terwijl
de mama's druk bezig waren.
Van de inspectrice van de staat heeft Jeanette indertijd "pluimpjes" gekregen omdat haar schooltje zo rijkelijk van materiaal voorzien
was. Dankzij de hulp van veel goede vrienden hier kan zij koffers speelgoed en didactisch materiaal, kleren, stoffen en wat weet ik al
torsturen om in "haar Foyer" te gebruiken.
Dat was haar werk van elke dag. In de voormiddag werkte zij voor de spoorwegmaatschappij, die haar voor dit werk vergoedde, maar in de namiddag
werkte zij
"gratis" voor de missie. |
|
|
De bevolking was er, zoals overal in Congo trouwens, zeer arm. Met de
verdwijning van de blanken was er ook geen werkgelegenheid meer.
Gelukkig waren deze mensen met zéér weinig tevreden en ook echt gelukkig.
Hun voedsel bestond hoofdzakelijk uit maniok en maïs. Met het meel van deze planten koken zij "bidia"
die niet de minste voedende waarde bezat. Vandaar dat er ook veel
kindersterfte was en de levensverwachting ook niet hoog lag.
Daarom leerde de zusters hen vis, vlees, gedroogde rat, rupsen, sprinkhanen
en dergelijke
regelmatig in het menu in te schakelen. Ze leerde hen ook sommige groene gewassen en bladeren
te gebruiken om vitaminen in hun voeding te brengen. |
|
De laatste jaren was de missie ook bezig om de bevolking "soja" te leren verbouwen. Maar dat moest allemaal aangeleerd worden. Jeanette heeft hier ook veel werk mee
verricht. De inlanders moesten aangespoord worden om hun velden klaar te maken. Het zaaigoed moest aangekocht en verhandeld worden. De velden moesten regelmatig geïnspecteerd en onderhouden worden om een goede oogst te bekomen. Deze bonen bevatten veel voedingsstoffen en vullen zo het tekort van de te eenzijdige voeding aan.
De mannen maakten wel het veld gereed maar het zaaien, planten, oogsten
en de onderhoud was uitsluitend vrouwenwerk. Als men zich dan indenkt dat hun stukje grond meestal 7 en meer km van hun huisje ligt en dikwijls langs zeer moeilijke paadjes te bereiken
was, dan begrijpt men dat het leven van deze mensen toch heel wat
moeilijker was dan wij het ons kunnen voorstellen... |
|
De zuster gaf ook godsdienstlessen, begeleidde de basisgemeenschappen
die een enorme steun waren voor de missie, hield de boekhouding van de missie bij, telde
de pilletjes af voor haar bezoek aan de dorpjes en regelde het werk van de
jongens
die instonden voor de keuken, de was en de strijk en het onderhoud van de tuin.
Zij mochten dan ook in de kloostertuin zaaien en planten voor hun eigen
gezin, en dat waardeerden ze ook.
Eens in de week ging Jeanette met haar Landrover, die ze van een
Nederlandse organisatie tot steun van haar missie kreeg, naar een dorpje
in de omtrek, een vijftigtal km van de missie gelegen. Daar hield zij
raadpleging. Ze deed er de "kilo" wat wij
"KINDERHEIL" zouden noemen.
Ook konden dan mensen met allerlei kwalen en kwaaltjes bij haar terecht
voor pilletjes, zalfjes en verzorging van wonden. Ernstige gevallen nam zij mee naar het ziekenhuis. Deze sukkelaars die nooit met een blanke in contact kwamen,
snakten naar de komst van Ma Mère, die hen toch niet in de steek liet en
hen zo eens in de maand kwam bezoeken..
In een bepaald dorpje was ze al zover dat ze er een kleine huisapotheek
had kunnen toevertrouwen aan een Congolees, die dan bij haar bezoek rekenschap moest afleggen van wat er verbruikt
was, eer de luttele voorraad terug kon aangevuld worden. |
|
Om de twee maanden reedt Jeannette met haar Landrover, voor enkele dagen naar de nabije stad Kananga.
's Morgens vertrok ze al bij tijd en toch zou ze eerst tegen de avond
aankomen. Het was wel maar een rit van ± 260 km, maar de reis nam de ganse dag in beslag gezien de zeer slechte staat van de zandwegen!
In het regenseizoen verzuip je in het slijk en in het droog seizoen kan
je er over het zand glijden, alsof het een glijbaan was!
In de stad (stel u geen echte stad voor zoals bij ons) was er geen rust voor de zuster. Zij moest de geldzaken regelen van de missie en aankopen doen. Hier binnen, daar buiten en altijd maar sjouwen. Zij moest zowel voor de
paters op de missie zorgen als voor de zusters. Zij heeft ook geleerd
iets te kopen wanneer het voorradig was, anders liep men het risico dat het maanden en maanden kan duren eer het weer te koop
was. Goed dat Jeannette nogal commercieel en vooruitziend aangelegd was.
Daar was de missie al dikwijls wel bij gevaren, anders hadden ze de
helft van de tijd geen eten gehad. Vaak moest er in moeilijke
omstandigheden gewerkt worden zoals bijvoorbeeld voor de aankoop van vlees. In Kananga
hebben de Paters van Scheut een slachterij. Zij kocht daar vers vlees
en bracht het dan in verschillende pakken naar vier, vijf verschillende
kloosters om het te laten invriezen. Dat werd zeer graag gedaan. In de
missie hielp iedereen, iedereen! Voor haar vertrek reed Jeannette 's morgens weer van klooster tot klooster, laadde de ingevroren vleeswaren in ijzeren koffers en vatte de terugreis aan, hots botsend door de eindeloze brousse in de broeierige hitte, om 's avonds doodvermoeid weer thuis te komen. Toch moest ze dan nog eerst het zo kostbare vlees in veiligheid en op zijn bestemming brengen. |
|
|
|
Wie haar heeft bezocht en zo haar bezig gezien heeft op haar missiepost,
weet maar al te goed dat Zuster Jeannette er niet gemist kon worden.
Zij heeft vele jaren op dezelfde missiepost verbleven, ze kende er de mensen
door en door en de mensen hadden ook vertrouwen in Ma Mère. Voor alles
kwamen ze haar raad inwinnen, haar hulp vragen, hun moeilijkheden voorleggen en zij "moest" maar een oplossing zoeken, die ze dan meestal wel
vond. In 1992, na 22 jaar toegewijde inzet, kwam de tijd om haar werk
door te geven aan bekwame Congolezen. In Ilobo was ze nog een korte tijd
dienstbaar in de Foyer en droeg er zorg voor de groentetuin.
Om de twee jaar mocht zij vanwege haar werk met verlof komen voor twee
maanden, dat was dan in de maanden juli en augustus.
Maar een "echt" verlof was het nooit. Ook van hier benutte ze elke
gelegenheid om op zoek te gaan naar allerlei onontbeerlijke dingen die
in Congo niet te vinden
waren, om voor extraatjes te zorgen voor haar "Foyer" en voor haar
geliefde Congolezen.
Dan moest ze natuurlijk ook heel wat bezoeken afleggen bij familie en vrienden. En ... alhoewel Jeannette zo graag met verlof kwam, hunkerde ze toch steeds weer naar haar tweede vaderland, naar haar geliefde
Congolezen, een doodarm volk, maar waar ze zó mee vergroeid was en waar ze, naar ze het zelf zegde, niet zonder zou kunnen leven. |
|
In 1994
werd ze benoemd voor de gemeenschap in Kinshasa, verantwoordelijk voor
de keuken, zorgde ze mee voor het huis en de tuin. Ze was een praktische
vrouw, goed en vriendelijk voor het Congolese personeel. Het was in de
moeilijke tijd van plunderingen en geweld door de inval van Kabila. In 1998 kwam
Jeanette definitief terug naar België, steeds heel welkom bij haar
ongehuwde zussen, Anna, Alice en Julia (º1935-†2016). In Heverlee 3, haar
gemeenschap, dienstbaar als altijd, stond ze in voor het onderhoud en
hielp veel zusters met haar naaivaardigheid. Als raadslid was ze een
steun in de gemeenschap. Jeanette had een groot vertrouwen in de
voorspraak van de Stichteres, tot wie ze toevlucht nam voor bijzondere
noden in de familie en verhoord werd. Dagelijks, doorheen weer en wind,
ging ze bidden bij het graf. Al zagen we Jeanette de laatste tijd erg
verzwakt, toch kwam haar heengaan op 31 januari 2023 zo plots en onverwacht.
Met dankbaarheid werd afscheid genomen van Jeanette. |
|
|
|
|
|
|