GEESTELIJKEN VANAF 1770 TOT 1875 | ||
Michael (Paulus) Lekens (1770 - 1777) |
||
Paulus, zoon van Paulus en Anna-Marie Lipsen werd gedoopt te Houthalen op 24 november 1726. Hij trad in de abdij op 29 april 1748 en werd priester gewijd op 18 september 1751.Hij was vicaris te Tessenderlo van 27 april 1758 tot 24 augustus 1765 en penitencier te Kortenbosch van 1765 tot 1770. Op 20 oktober 1770 werd hij voorgesteld als pastoor te Eindhout. De bisschoppelijke goedkeuring kwam er te Antwerpen een dag nadien. Hij bleef slechts zeven jaar tot hij op 11 april 1777 pastoor werd in Kosen, nadat de abt hem daartoe had verzocht. Tot 1772 werd hij geholpen door kapelaan Smits en op 22 november 1773 werd Walter Verhaeght vermeld. |
||
Isfridus (Pieter Hubert) Van Dun (1777 - 1799) |
||
Pieter Hubert, zoon van Walter en Joanna Willems werd gedoopt in de Sint-Pieterskerk te Turnhout op 20 september 1729. In 1752 trad hij in de abdij en heette voortaan Isfridus. Op 13 maart 1756 werd hij te Luik door Mgr. Jacquet tot priester gewijd. Hij was achtereenvolgens cantor in de abdij van 1758 tot 1761, kapelaan te Testelt van 1761 tot 1770, penitencier van 1770 tot 1776 en vicaris te Brustem van 1776 tot 1777. Na het ontslag van Lekens op 17 april 1777, werd hij die dag pastoor te Eindhout. Zijn ongehuwde zuster kwam bij hem op de pastorij wonen. Zij deed het huishoudwerk en herstelde de kerkgewaden. |
||
Pastoor Van Dun kreeg assistentie van Jan-Baptist Baeten van 1778 tot 1790, Jan-Baptist Belckx van 1791 tot 1794 en Cyprianus Hoemoedt van 1795 tot 1800. |
||
Van Dun was de laatste Eindhoutse pastoor uit het Oud Regime. Hij beleefde de hardste jaren van de Franse Overheersing, moest op de vlucht en overleed aan de gevolgen van een longziekte, opgedaan bij overnachtingen in de buitenlucht. Dat gebeurde te Lommel in 1799. Van Dun werd opgenomen in de 'galerij der martelaars', geestelijken die leden of stierven voor hun geloof tijdens het Frans Regime. |
||
Ook onderpastoor Hoemoedt zou geschiedenis laten schrijven. |
||
Domitianus (Hendrik) Pasch (1799 - 1821) |
||
Dertien dagen na de dood van Isfried Van Dun, de gevluchte pastoor van Eindhout,werd Domitianus Pasch aangesteld als zijn opvolger. Door de geloofsvervolging kon hij de parochie nog niet in het openbaar bedienen. Pas vanaf 1802 normaliseerde het religieus leven zich in de parochie. |
||
Toen Pasch naar Eindhout kwam, kende hij de streek al tamelijk goed want hij was voordien al vicaris te Veerle van 1783 tot 1789 en Tessenderlo van 1795 tot 1799. Alhoewel hij al 54 jaar was toen hij hier arriveerde, bediende hij de parochie nog 22 jaar tot hij op 17 juni 1821 nog pastoor werd in Testelt waar hij hetzelfde jaar overleed aan een beroerte. |
||
Hendrik, zoon van Petrus en Elisabeth Martens werd gedoopt te Alken op 16 oktober 1746. Hij werd gekleed te Averbode op 24 december 1769 en kreeg als geestelijke naam, Domitianus. Op 18 september 1773 werd hij te Luik tot priester gewijd, waarna hij in de abdij de functie waarnam van succentor in 1773 en cantor in 1776. Daarna werd hij vicaris te Veerle op 1 februari 1783, te Wezemaal op 17 september 1789, te Basheers-Rukkelingen op 10 september 1792 en te Tessenderlo op 28 mei 1795. |
||
Pastoor Pasch nam in 1821 ontslag als pastoor van Eindhout omdat hij sukkelde met de gezondheid. Hij had een getuigschrift van eenen deugdsaemen geneesheer want door ziekte, slaphijd en verval van memorie onbekwaem geworden zijnde, (heeft hij) zijne bedieninge afgestaen in handen van den aers biscop. In augustus 1821 werd Hendrik Pasch door het schepencollege van Eindhout een jaarwedde toegekend wegens buiten dienststelling. Maar ondanks die ziekte werd Pasch nog pastoor te Tesstelt. Het is eigenaardig dat een pastoor op basis van een wankele gezondheid zijn ontslag neemt in een parochie en dan weer aangesteld wordt in een andere. Blijkbaar wensten de norbertijnen van Averbode de parochies die ze in het Oud Regime mochten bedienen, met het oog op de heroprichting van de abdij, niet zomaar in handen laten van seculiere geestelijken. |
||
Er zijn slechts weinig namen van onderpastoors uit deze periode overgebleven. In de jaren 1801-1805 was de norbertijn Gregorius Tiels hulppriester maar dan ontbreken de gegevens tot 1818-1820 toen een zekere Frans Binnemans werd genoemd. | ||
Jan Baptist (Corneel) Vissers (1821 - 1828) | ||
Vissers was al 54 jaar toen hij naar Eindhout kwam. Hij was gedoopt te Wechelderzande op 30 juni 1767 als Jan Corneel, zoon van Petrus en Anna Dympna Bouwen. Hij werd te Averbode gekleed op 2 februari 1788 onder de naam Jan-Baptist. De professie gebeurde op 2 februari 1790 en de priesterwijding op 24 september 1791. Daarna werd hij vicaris te Vorst op 25 januari 1796, vicaris in Rotselaar op 27 januari 1815 en uiteindelijk pastoor te Eindhout op 23 januari 1821. Hier bleef hij tot zijn dood op 6 oktober 1828. Hij werd te Eindhout begraven. Ten tijden van Vissers waren er seculiere onderpastoors te Eindhout maar er bleven geen namen voor het nageslacht bewaard. |
||
Ludovicus Van Dijck (1828 - 1848) |
||
Pastoor Van Dijck mocht de heropening van de abdij van Averbode nog beleven en dat zelfde jaar,1834, trad hij opnieuw in de Norbertijnenorde. Voor de opheffing van de abdij in 1797 was hij er novice geweest maar was dan verplicht seculier priester te Mechelen te worden. Nadat deze geboren Oosterwijknaar onderpastoor in Westerlo was geweest, kwam hij in 1828 als pastoor naar Eindhout waar hij bleef tot zijn dood op 2 augustus 1848. |
||
Van Dijck kon rekenen op een vijftal seculiere onderpastoors : omstreeks 1830, een zekere Meelberghs die in 1832 pastoor van Wolfsdonk werd. Op 19 februari 1833 werd Joannes Leysen door de aartsbisschop van Mechelen benoemd tot onderpastoor van Eindhout. Hij was geboren te Herenthout op 19 maart 1807. Op 26 oktober 1835 werd hij ontvanger van het weldadigheidsbureel maar al op 9 augustus 1836 vertrok hij naar Haacht om er onderpastoor te worden. De Gelenaar Casamir Cools werd op 23 december 1836 in zijn plaats benoemd. Op 27 oktober 1840 werd Ch. Stevens tot onderpastoor benoemd i.p.v. Cools. Stevens was voordien onderpastoor van Zandhoven. Op 14 januari 1846 vertrok hij naar Bertem waar hij pastoor werd. Hij werd vervangen door Ludovicus Emmanuel Van den Bulck die op 24 februari 1846 van Klein-Vorst waar hij sinds 1844 onderpastoor was, naar Eindhout kwam. Van den Bulck was de laatste seculiere onderpastoor van Eindhout. |
||
Frans Peeters (1848 - 1868) |
||
Tijdens zijn pastoraat werd de kerk vergroot met twee zijbeuken en werden herstellingswerken uitgevoerd aan pastorij en kerktoren. Vanaf 1853 kwamen er weer Averboodse norbertijnen als onderpastoor naar Eindhout. |
||
Geboren in Westmalle op 11 juli 1801 werd hij als seculier priester te Mechelen gewijd op 23 november 1826. Hij was sinds 1827 onderpastoor in Vorselaar en na de heroprichting trad hij in de abdij van Averbode. Op 30 september 1848 kwam hij naar Eindhout om zijn pastoraat aan te vatten. Na hier 20 jaar te zijn geweest overleed hij op Allerheiligen 1868 aan een beroerte ('geraaktheid') en werd in de kerk begraven. |
||
Pastoor Peeters kon slechts rekenen op de hulp van twee onderpastoors : Ludovicus Emmanuel Van den Bulck, geboren te Hasselt op 24 december 1816. Hij verhuisde op 23 mei 1848 naar Testelt, samen met de meid van de onderpastorij, Maria-Theresia Pauwels. Na de dood van pastoor Van Dijck werd hij teruggeroepen als deservitor om de pastoor te vervangen tot de opvolger was aangeduid. Dan bleef Van den Bulck onderpastoor tot 1853 toen de regulier Felix Heylen zich met de huishoudster Maria-Elisabeth Costermans op de onderpastorij aan de kerk vestigde. Heylen bleef onderpastoor tot 1868 toen hij Peeters als pastoor van Eindhout opvolgde. |
||
Felix Heylen (1868 - 1875) |
||
Nadat hij van 12 december 1853 tot 23 december 1868 hier onderpastoor was geweest, bekleedde Felix Heylen dan gedurende zeven jaar het pastoorschap in Eindhout. Hij was geboren te Noorderwijk op 1 mei 1821. Na zijn priesterwijding te Mechelen op 6 juni 1846, werd hij dat jaar onderpastoor te Niel tot hij in 1853 naar Eindhout kwam. |
||
In 1869- 1870 werd de school in het Dorp gebouwd. Om de kosten enigszins te delgen werden de 'oude' school en onderwijzerswoning, op het kerkhof waar de onderpastoor woonde, afgebroken en de overblijfselen als afbraakmateriaal verkocht. Hierdoor was de onderpastoor verplicht een andere woning te zoeken. Dat probleem werd gemakkelijk opgelost doordat de hulppriester zich bij de pastoor op de ruime pastorij vestigde. Onderpastoor Jacob Cappaert was de eerste die bij de pastoor ging wonen. Ook de meid van de vroegere 'onderpastorij', nl. Maria-Elisabeth Costermans vergezelde Cappaert naar het pastoraal huis. Zij overleed er in 1875 en werd opgevolgd door Maria-Catharina Fransen die van Vorst kwam. De pastorij was in de 19de eeuw eigendom van de gemeente maar de zielenherders moesten geen huur betalen en waren gratis gehuisvest. |
||
Pastoor Heylen, die te Eindhout overleed op 16 december 1875 en in de kerk werd begraven, kon rekenen op de assistentie van Jacob Cappaert, geboren te Willebroek in 1841, die hier vertoefde in de jaren 1869-1871, toen hij naar Brussel trok en van Isidoor Van Gansenwinkel, geboren te Retie op 17 april 1846. Deze vestigde zich op 4 mei 1871 te Eindhout en bleef hier tot 1877 toen hij naar Mol vertrok. |
||