2. Coneel Dassen (1814-1832). | ||
Jan Cornelis Dassen was burgemeester tijdens de laatste jaren van de Franse overheersing, de "Hollandse" periode en hij was tevens de eerste burgemeester van Eindhout na de Belgische Onafhankelijkheid. Hij werd aangeduid met de term bourghemaître i.p.v. maire. Hij werd geboren te Eindhout op 9 augustus 1762 en woonde te Ham in de straat van de Trichelhoek. Hij stamde uit een landbouwersgezin maar hij had zich kunnen opwerken want in later bronnen werd hij propriétaire (eigenaar) genoemd. Corneel was de zoon van Martinus Dassen (geboren te Tongerlo) en Anna Barbara Van Oosthoven (uit Itegem). Hij huwde te Eindhout op 17 januari 1792 met Anna-Elisabeth Binnemans. Op 30 oktober van dat jaar werd hun eerste zoon, Martinus geboren. Hij was genoemd naar de vader van Corneel,die pachter was op de Ossenstal en die zou overlijden op 20 mei 1796. In die roerige jaren 1794-1795 moest Corneel herhaaldelijk met karren naar legermagazijnen rijden om oorlogscontributie in natura te leveren. Dat gebeurde op 25 september 1794 met gerst dat te Antwerpen werd verwacht maar te Lier werd gelost. Ook Valkenswaard en Hoogstraten werden door Corneel aangedaan. |
||
Corneel Dassen was twee jaar ouder dan zijn voorganger Mangelschots. Tot 1821 bleef de gemeentelijke administratie in het Frans. In die tijd werd hij genoemd als Jean Corneille Dassen. De administratie werd steeds uitgebreider en daardoor zijn we zeer goed ingelicht over de ambtstermijn van deze burgemeester en de problemen die zich stelden tijdens zijn legislatuur. Op 6 maart 1818 werd te Eindhout een politiereglement opgesteld. Het was een tweetalig, gedrukte tekst die sterk geïnspireerd was door de keurboeken van het Oud-Regime. Vermits Eindhout over geen gemeentehuis beschikte, was het raadhuys der gemeynte in het huis van de burgemeester gevestigd. Burgemeester Dassen verdiende omstreeks 1820 als burgemeester 25 gulden per jaar, de twee schepenen ieder 12,5 gulden, de ontvanger 51 à 53 gulden en de vicaris 141,75 gulden. Op 10 juni 1818 werd Corneel Dassen opnieuw geïnstalleerd als "maire-bourguemaitre" van de gemeente Eindhout en op 8 juli werd een kandidatenlijst opgestuurd naar de overheid om de municipale raad te benoemen. De lijst bevatte de 24 voornaamste belastingbetalers. Dassen vroeg om de eerste acht mensen te kiezen omdat het de bekwaamste waren. |
||
In 1818 beweerde Jan Kerselaers, oud-laat van Ham, dat Theodoor Van de Weyer, de laatste president van de Hamse latenbank in 1793 een som had geleend van de gemeente Ham. De intrest was betaald tot 1803. Op aangeven van Kerselaers eiste de gemeente Eindhout, waar Ham nu toe behoorde, dat de nakomelingen en erfgenamen van de overleden Van de Weyer het geleende kapitaal en de achterstallige intrest voor de periode 1803-1818 zouden vereffenen. Op 22 maart 1819 werden Van de Weyer´s weduwe Anna-Catharina Gebruers en zijn dochter Anna op de gemeenteraadszitting uitgenodigd . Ze weigerde de gevorderde bedragen te betalen. De dochter verklaarde dat een deel van de gemeenteschuld was gemaakt door Christiaan Smolderen die tot ongeveer 1780-1782 president-laatschepene was geweest. Ze vond het het tevens eigenaardig dat de gemeente, de kerkfabriek of de armentafel vroeger nooit over die zaak hadden gesproken. De zaak werd niet onmiddellijk gevonnist en bleef aanslepen. In 1821 toen er goederen van Van de Weyers erfgenamen werden verkocht werd opnieuw een poging ondernomen door de gemeente om de schuld te doen vereffenen maar weer zonder succes en ook in 1833 zou burgemeester Jan-Baptist Hollans hetzelfde doen, m.a.w. 40 jaar na de schuldbekentenis. De pogingen bleven tevergeefs. |
||
Op 29 mei 1820 werd besloten in het dorp een omhaling te organiseren voor de slachtoffers van de overstroming van Willebroek en Ruisbroek. Er werd in totaal rondgehaald, anderhalve Franse kroon ; 12 Brabantse schellingen ; 6 achtste Franse kronen ; anderhalve frank ; twee "plaquetten" en wat klein geld. Het wijst op de diversiteit aan munten in die tijd. |
||
Op 20 juni 1820 besprak de gemeenteraad het voorstel van de bestuurders van Varendonk om met Eindhout te Fusioneren. Na "les plus notables" van Varendonk gehoord te hebben, verklaarde de raad unaniem dat er geen bezwaren voor de réunion waren. De mensen van Varendonk motiveerden hun voorstel als volgt : ze moesten jaarlijks 300 gulden gemeentebelastingen betalen. Na de fusie met Eindhout, zouden de inwoners van Varendonk samen slechts 150 gulden moeten betalen als ze op dezelfde voet werden behandeld als de Eindhoutenaars. De Motivatie van deze laatste was dat Watereinde, het voornaamste gehucht van Varendonk zeer dicht bij Eindhout was gelegen en dat er altijd een goede verstandhouding tussen de inwoners van de twee gemeente had bestaan. Er werden gezamenlijk getekende brieven gestuurd aan de gouverneur en de arrondissementscommissaris. We hebben geen antwoorden van hogerhand weergevonden maar ze waren ongetwijfeld negatief. De fusieplannen moesten noodgedwongen worden opgeborgen. Ongeveer 150 jaar na dit voorstel werd Varendonk toch gefusioneerd, echter niet met Eindhout, maar met Veerle. |
||
Tijdens de schepencolleges tot 1825 werden telkens de bestuurlijke memorialen voorgelezen. Op de zitting van 21 mei 1821 werd nr. 276 behandeld betreffende het gebruik van de nationale taal. Tot die dag was de gemeentelijke administratie in het Frans gevoerd. Op 28 mei 1821 noteerde secretaris Jozef Salen zijn verslag van het schepencollege voor het eerst in het Nederlands. Ook de gemeenteraadsverslagen en de briefwisseling werden dat jaar vernederlandst. De Burgerlijke Stand was al vernederlandst in 1816. |
||
In juni 1821 werd gedebatteerd over de nieuwe baan Breda-Turnhout-Diest. De gemeente kon slechts een kleine bijdrage leveren omwille van de geringe inkomsten. Het grootste gedeelte van de bevolking slechts uit gemeyne huerlieden en er waren slechts weinig eigenaars zodat gemeentebelastingen laag waren. Uiteindelijk kwam die weg er niet. Op de Kantonnale vergaderingen te Westerlo moest iemand de belangen van Eindhout behartigen. In 1822 werd Petrus Meulemans hiervoor aangesteld. Hij was pachter van de Ossenstal. Vanaf 1826 was burgemeester Dassen zelf de afgevaardigde. |
||
Op 27 augustus 1826 werd een belasting op "haesenwindten" gestemd. De plaatselijke landbouwbevolking ondervond toen veel schade van grootscheepse jachtpartijen door de "grote heren". In de perioden 1827-1829 werd de streek getroffen door een plaag van hondsdolheid. Loslopende honden zonder muilband werden in die jaren doodgeschoten door de veldwachter. |
||
Om de financiële toestand van de gemeentekas te verbeteren werden in 1827 heide en woeste gronden verkocht door de gemeente, o.a. de plein te Ham, waar de brandpoel was gelegen. In de jaren 20 van de 19de eeuw was het de gewoonte dat de bewoners in augustus gedurende 15 dagen op de secretarije ten huyse van den burgemeester de gemeentebelastingen konden controleren. De belastingbetalers werden in kennis gesteld van het bedrag dat ze moesten betalen en konden dan eventueel protesteren. De directe belastingen werden ieder jaar door drie later vanaf 1830 door vijf lastzetters bepaald. |
||
De inwoners waren verplicht de wegen en waterlopen te onderhouden aan hun perceel grond. In het voor-(mei-juni) en najaar (oktober-november) werd er visite gedaan en verwaarlozingen van de ruiming werden beboet. De afkondiging van een visitatie gebeurde na de hoogmis. Vanaf 1826 werden de schouwen en ovens jaarlijks gecontroleerd of ze niet strijdig waren met het reglement op de brandbeveiliging en vanaf 1827 kwamen er ook "heimelijke visites" op maten en gewichten. |
||
Op 30 november 1830 werd de eerste gemeenteraad gehouden na de Belgische onafhankelijkheid. Het enige agendapunt was de benoeming van een secretaris. Unaniem werd Jozef Salen herkozen. Hij was tevens notaris en burgemeester te Veerle. Op 11 november hadden de stemgerechtigde van de gemeente op het raadhuis al een burgemeester, twee assessoren en vier raadsleden gekozen. Stemgerechtigd waren 22 mensen die een zekere belasting betaalden. De keuze was regelmatig verlopen alhoewel Jozef Belckx weigerde het verslag te tekenen. Het motief was dat hij niet verkozen was. Het jaar nadien wou hij geen karrenvrachten leveren voor het leger te Perk in Turnhout. In januari-februari 1831 moest door de gemeente Eindhout immers een grote hoeveelheid hout, haver, hooi en stro geleverd worden aan de "belge troupen". In tegenstelling tot de meeste buurdorpen hadden nochtans geen Eindhoutenaars als vrijwilligers gevochten in het Belgisch leger tijdens de onafhankelijkheidsstrijd en kon er dus niemand opgeroepen worden om opnieuw dienst te nemen in de "armee nationale". Tijdens de tiendaagse veldtocht van de Hollanders ondervonden de inwoners van Eindhout geen schade of hadden evenmin te lijden gehad van inkwartiering. De gemeente had wel leveringen gedaan aan het Belgisch leger in het kamp te Balen en het magazijn te Meerhout. |
||
Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1832 werd Jan-Baptist Hollans tot burgemeester van Eindhout gekozen. |
||