OSSENSTAL

De Ossenstalhoeve dateert uit de 13de eeuw.

De Ossenstalhoeve is gelegen aan de Ossenstaldreef (Plan)(Kaart via Google).

 

In de 13de eeuw werden in onze dorpen vier grote hoevecomplexen opgericht : de Dongenhoeve te Veerle, het hof Van der Galen te Groot Vorst, de hoeve van Gemp te Klein Vorst en de Ossenstal te Eindhout. Alleen deze laatste bestaat nog en kan bijgevolg terugblikken op meer dan 700 jaar geschiedenis.

Het is merkwaardig dat in de negentiende eeuw in de buurt en op grond van oude  herenhoeven op het platteland, "kastelen" of landhuizen werden gebouwd door rijke stedelijke burgerij die zich daarmee de status van adel aanmatigde. Aan de hoeve Tergalen bouwden de Monzoni´s en de VanderStraetens een "kasteel". Op goed van Gemp liet Frans Victor Schollaert in 1861-1863 zijn nog bestaand landhuis oprichten en in 1854 liet de familie Van der Elst het "Kasteel Ossenstal" bouwen.

In deze bijdrage zullen we het verleden van de hoeve "de Ossenstal" onderzoeken en haar voorloper "de hoeve tot Vorst" of de "(grote) Dingenhoeve", zoals het agrarisch complex in de 16de-17de en 18de eeuw algemeen werd vermeld.

KLIK OP DE KLEINE FOTO´S OM TE VERGROTEN

1. Het Oud-Regime.

1.1 De oprichting in de dertiende eeuw.

 

De norbertijnenabdijen van Averbode en Tongerlo ontstonden bijna gelijktijdig in de jaren 1129 - 1135. In de daaropvolgende eeuwen streefden de Witheren twee grote doelen na : het verwerven van gronden om economisch sterk te staan en het bekomen van patronaatsrecht in parochies waardoor hun culturereligieuze invloed toenam.

Doordat de afstand tussen Averbode en Tongerlo amper vijftien kilometer bedraagt, ontstond tussen beide kloosters een ware strijd om de parochies in de buurt. Te Eindhout, Veerle en Vorst werden gronden verworven door schenking, koop en ruil. Het bezit van grond in een parochie werd dan dikwijls als argument gebruikt om het patronaatsrecht van de wereldrijke of geestelijke gezagsdragers te verwerven. In Eindhout , Veerle en Vorst werd het pleit telkens in het voordeel van Averbode beslecht. De abdij van Tongerlo had echter gronden in die parochies verworven en moest hiervoor tienden of grondbelastingen betalen aan concurrent Averbode die ook de tiendenrechten, inherent aan het patronaatsrecht, naar zich toe had kunnen halen in de drie parochies. Dat zou aanleiding geven tot een eeuwenlange juridische strijd om "exemptie" of vrijstelling van tiendenbelasting die de abdij van Tongerlo trachtte te winnen. Vermits alle aanwinsten en privilegies schriftelijk werden vastgelegd in oorkonde, bevatten deze bronnen de nodige inlichtingen over het verwerven van de gronden.

Vooreerst dient men echter rekening te houden met een begripsverandering i.v.m. de plaatsnamen.

De huidige Ossenstal is gelegen te Eindhout aan de grens met Vorst. Bijna de helft van de hoevegronden waren gelegen in de gemeente Vorst. Dat verklaart waarom er tot de 17de eeuw sprake was van de "hoeve tot Vorst" te Eindhouthamme. De benaming Ossenstal is van recentere datum.

Vóór de abdij van Tongerlo het goed in bezit kreeg, was het "gebroekt" aan de Kleine Laak eigendom van een ridder, nl. Gillis van Putte, ook Van den Berg genaamd. Het kwam meer voor dat in de 12de 13de eeuw ridders in bezit van gronden waren, als gevolg van de middeleeuwse feodale gebruiken. Ridder Gerard Cymoth had vóór 1200 gronden te Braardonk en Varendonk verworven, die hij echter wegschonk aan de abdij van Averbode. De lokale grondheren, zoals de Berthouts, beloonden die ridders door grond in leen te geven omwille van hun diensten in oorlogstijd, aan deze familie betoond. We kunnen volgende hypothese stellen : de Berthouts kregen het land van Geel van de Brabantse hertogen in leen als beloning voor hun diensten in het hertogelijk leger.

Om een eigen Berthoutschare te kunnen vormen hadden de heren van Geel ook ridders nodig om onder hun banier mee te vechten. Als beloning kregen die ridders een kleiner land van de Berthouts in leen. Een gedeelte van Vorst was eigendom gebleven van de Brabantse hertogen die ook hun goederen in leen afstonden aan ridders, zoals Gillis van Putte, die onder hertogelijke banier hadden gestreden. Maar een ridder was meestal niet geïnteresseerd in het bewerken van gronden en omdat ook soms het geweten knaagde na een losbandig leven, gebeurde het dat de middeleeuwse soldaten, om hun ziel te redden, goederen aan een klooster wegschonken, zoals Gerard Cymoth of het verkochten zoals Gillis van Putte.

Het staat echter vast dat Egidius van Putte het goed tot 1295 in bezit had. Op zeven mei van dat jaar acteerden de schepenen van Leuven dat hij aan de abdij van Tongerlo verkocht : zevenentwintig bunder weiland, gelegen te Vorst en twee bunder moerland tussen Eindhout en Meerhout. Hij hield die gronden in leen van Jan II, hertog van Lotharingen, Brabant en Limburg.

Alhoewel er vermeld staat dat het om gronden te Vorst ging, menen we te moeten stellen dat het goed grotendeels te Eindhouthamme was gelegen. De oppervlakte van zevenentwintig bunder komt overeen met ongeveer zesendertig hectaren. Uit latere akten blijkt dat de abdij van Tongerlo haar gebied in Vorst nog uitbreidde met ca. tien bunders of dertien hectaren. Dat zou betekenen dat de abdij bijna vijftig hectaren te Vorst had. Bovendien is er in de oorkonden nergens sprake van het verwerven van gronden te Eindhouthamme hetgeen hoogst verwonderlijk is omdat alle belangrijke aanwinsten en privilegies zorgvuldig en officieel werden geacteerd en bewaard. Daarom kunnen we met grote zekerheid stellen dat Gilles van Putte in 1295 gronden zowel te Vorst als te Eindhouthamme aan de abdij overmaakte. Waarom wordt er dan allen gewag gemaakt van goed te Vorst? Eindhout behoorde toen al tot de heren van Geel,Vorst hing nog (gedeeltelijk) rechtstreeks af van de hertog van Brabant. Hertog Jan had dus goederen in leen gegeven aan Gilles van Putte. Die gronden waren grotendeels gelegen te Eindhouthamme maar daar hadden de Berthouts de heerlijke rechten in handen. Daarom wordt in deze akte geschreven dat het te Vorst was gelegen en daarnaast is er nog een vage beschrijving van "moerland" tussen Eindhout en Meerhout, dus een soort niemandsland.

Niet lang daarna werd de koop officieel bekrachtigd. In mei 1295 gebeurde dat door Godfried van Brabant, heer van Aarschot en Vierson die het charter liet bezegelen door de ridders Gilles Berthout en Walter Folcart en in juni 1295 door Jan II, hertog van Brabant. In deze akte wordt Gilles van Putte vermeld als "seneschalk" van Brabant. Het goed werd verkocht aan de abdij van Tongerlo die dan ook in bezit werd gesteld van de gronden. Daarom moest aan de hertog voortaan een jaarcijns, "ghewere" ter waarde van drie denieren Leuvens betaald worden. Deze goederen die tot dan tot het district Tienen behoorden, werden naar het district Antwerpen overgeheveld.

In 1295 verkreeg de abdij van Tongerlo dus gronden te Eindhouthamme en Vorst. De volgende stap was het ontginnen van die grond en om daarin te slagen moest er een hoeve gebouwd worden waarin een pachter van de abdij zou wonen. De bouw van de "hoeve tot Vorst", de latere Ossenstal, is dus gebeurd kort na 1295.

 

 1.2. Het ontstaan van Eindhoutham.

 

De pachter van de hoeve werd aangeworven nadat hij akkoord was gegaan met een pachtcontract waarin hij er zich toe verbond een deel van de oogst af te staan aan de abdij van Tongerlo. De pachter kon natuurlijk niet alleen al die gronden bewerken en daarom had hij helpers nodig die hij met toestemming van de abt, een stuk grond in leen toewees om te bewerken. Die leenmannen kwamen zich vestigen in de buurt, voornamelijk aan de Plein te Ham waar een kleine woonkern ontstond. De feodale structuur leverde al gauw problemen op. Om die op te lossen ontstond een leenhof, meestal ook latenbank genoemd.

Dat "hof van Ham" bestond uit een leenheer, de abt van Tongerlo, die zich liet vertegenwoordigen door een stadhouder of plaatsvervanger en leenmannen, nl. de mannen die gronden in leen hielden en bewerkten. Al spoedig was sprake van een meier i.p.v. stadhouder en laten i.p.v. leenmannen. Deze latenbank had dezelfde bevoegdheid inzake goederenoverdracht maar kreeg daarenboven nog een beperkte juridische bevoegdheid over de bevolking van Ham. Zij hield de lage jurisdictie. Toen de latenbank ontstond in de veertiende eeuw, verkreeg Eindhoutham haar onafhankelijk bestuurlijk statuut, los van Eindhout waartoe Ham echter parochiaal bleef behoren. Een ongeveer gelijkaardige evolutie speelde zich af te Varendonk, Blaardonk en Watereinde, dat met de steun van de abt van Averbode als grote beschermheer een autonoom statuut, los van Geel, kon verwerven.

 

Menu

De verdere middeleeuwse geschiedenis van de hoeve.