|
OSSENSTAL |
||
2.8. Mobilisatie en oorlog | ||
Eindhout is gelegen aan het Albertkanaal dat door het Belgisch leger werd gebruikt als verdedigingslinie. Toen het oorlogsgevaar dreigde, werden om die reden veel soldaten in de kleine gemeente gekazerneerd. In 1938, voor de onderhandelingen van Munchen, werden in het dorp geniesoldaten van Brasschaat ondergebracht. Zij hadden de bruggen over het kanaal ondermijnd en moesten er de wacht optrekken. De algemene mobilisatie gebeurde echter in september 1939, na de inval in Polen. De gemeente Eindhout, die toen om en bij de 1800 inwoners telde, moest meer dan 4000 militairen laten logeren, hetgeen grote huisvestingsproblemen stelde. Het vierde jagers te voet of de 'quatrième chasseurs à pied', zoals ze zich in de overheersende soldatentaal van die tijd noemen, verbleef te Eindhout van september tot 28 november 1939. Die soldaten verbleven in leegstaande woningen maar voornamelijk bij de inwoners zelf, want de zogenaamde 'barakken' waren toen nog niet gebouwd. Het kasteel, dat leegstond, kreeg toen het bezoek van een compagnie Waalse soldaten. Van 29 november 1939 tot 15 april 1940 verbleven het vijfde regiment jagers te voet te Eindhout. Zij overwinterden in het dorp. Het was een natte winter en tussen het kasteel en de hoeve werd een houten brug aangelegd. Tevens werden 16 legerbarakken in de gemeente gebouwd (aan de Molenstraat en in Ham) waar de militairen een onderdak vonden. |
||
Op 16 april 1940 kwamen de eerste carabiniers het vijfde jagers vervangen. De carabiniers verbleven te Eindhout tot het uitbreken van de oorlog. Zij verbleven niet meer bij privé-personen, maar in de zusters- en jongensschool, zaal Standaard, zaal Ons Huis, kasteel Ossenstal en in de diverse barakken. |
||
Amper drie dagen waren de eerste carabiniers op het kasteel toen er opzettelijk brand werd gesticht. Op 19 april 1940 had een soldaat in de torenkamer van het kasteel een vuurtje aangelegd met de meubelen. De brandweer van Geel werd opgeroepen om de brand te blussen, zoniet was het kasteel helemaal afgebrand. De brandweerkosten bedroegen 835 fr. De schade werd 'provisoire' hersteld. De heer Maurice Naets, landbouwingenieur te Westerlo, rentmeester van de eigenaar Lancelotti, diende tijdens de oorlog herhaaldelijk een aanvraag tot schadevergoeding in, echter tevergeefs. In 1946 werd uiteindelijk beroep gedaan op de 'dienst der opeisingen' van het ministerie van landsverdediging, waarna de zaak na zes jaar werd opgelost. Tijdens de mobilisatie werd ook veel schade aangericht in het park waar jonge heesters en twijgen, evenals eikenboompjes, de vandalenstreken van de soldaten niet overleefden. |
||
Ook op de hoeve vonden soldaten aanvankelijk een onderkomen. Het huis, de stallen en de schuren werden ingepalmd door het Belgisch leger. De kroostrijke familie Wijnants mocht nog één kamer behouden waar ze zelfs niet voldoende stoelen had. Als ze wilden slapen gaan, waren ze verplicht door de mess van de onderofficieren te gaan om de slaapkamer te bereiken. Ook was er in de hoeve een mess voor officieren. Iedere avond werd er duchtig gedronken en het dronkemanslawaai bevorderde alleszins niet de nachtrust van de bewoners. |
||
In de compagnie was een afzonderlijk peloton bestaande uit priesters, die dienst deden als verpleger brancardier. Zij droegen geregeld voor de soldaten een eredienst op in de kapel van het kasteel. |
||
Bij de Duitse inval ontruimden de Belgische soldaten al gauw hun logeerplaatsen en zochten heil in de vlucht. De zusters Annonciaden van Eindhout, o.a. Joannita en Odrada, zochten daarentegen een onderkomen op de afgelegen Ossenstal. |
||
De Duitsers waren aanvankelijk gekantonneerd te Vorst aan de Eindhoutse weg in de door het Belgisch leger achtergelaten barakken en stallingen. Daar werd ooit een Duits soldaat doodgetrapt door een paard. Er waren drie Duitse soldaten, boerenzoons die veel interesse voor de hoeve betoonden en er bijna dagelijks op bezoek kwamen. Tijdens de oorlog verbleven er slechts tijdelijk Duitsers op het kasteel. De weide van de Ossenstal werd dan gewoonlijk aangeslagen voor de paarden. Rentmeester Naets kreeg hiervoor in mei 1942 vijf frank per paard en per dag toegekend. Duitse officieren gingen er veel jagen in de buurt en vertoonden zich ook dikwijls op de hoeve, zodat bepaalde Eindhoutenaren in de eerste oorlogsjaren de familie Wijnants Duitse sympathieën toeschreven. |
||
Die opinie veranderde spoedig vanaf 1943. De afgelegen hoeve was een geschikte vergaderplaats voor mensen uit het verzet. Hélène, echtgenote van de Vorstse geneesheer Van Krunkelsven, had er al enkele geheime ontmoetingen belegd. Toch kwamen de eerste vier Britse luchtmachtsoldaten toevallig op de Ossenstal terecht. Hun Halifax-toestel was geraakt door het afweergeschut en maakte een noodlanding te Geel-Larum. De acht bemanningsleden konden hun hachje redden. Ze verdeelden zich in twee groepjes van vier en zochten hun weg in het onbekende. Ze gebruikten het kleine kompas dat in hun schouderstuk verborgen zat en gingen zuidwaarts in de richting van het neutrale Spanje en Zwitserland. Aldra werd hun weg versperd door het Albertkanaal. Ze zochten de brug, waar een Duitse wachtpost stond die ze onder bedreiging van een revolver ontwapenden, waarna ze hun weg vervolgden. Tegen de volgende ochtend bereikten ze, zoals al aangehaald, heel toevallig de Ossenstal. Ze gingen de grote schuur in en bleven er de komende gebeurtenissen angstvallig afwachten. Ze werden gekweld door dorst en moesten uiteindelijk op zoek naar water. Tegen de avond verlieten ze de schuur en liepen snel over het erf naar de stierenstal. Daarbij werden ze opgemerkt door Victor, de oudste zoon, die dacht dat het Duitsers waren want ze hadden hun uniform nog aan. Wat later kwamen ze aankloppen. Vader Wijnants deed open en in gebroken Frans en met grote angst, die op hun aangezicht stond te lezen, zegden ze: 'English, tombe.' Jozef Wijnants liet ze binnen en dacht eerst dat het Duitse deserteurs waren. |
||
Het waren drie Engelse en een Schot, James (Jimmy) Bruce. Ze waren niet gewond maar zagen 'zo zwart als duivels'. De hoeve was het eerste huis waar ze durfden binnengaan. Ze hadden eerst gedacht onmiddellijk naar Brussel te gaan, maar door de hoge nood (dorst) waarin ze verkeerden, hadden ze toch besloten de stap te wagen. Het was een gok geweest want ze hadden ook bij Duitsgezinde kunnen terechtkomen. Het was echter een goede gok geweest. Ze kregen eten en drinken en vertelden hun wedervaren, alhoewel het taalprobleem de communicatie fel bemoeilijkte. Gelukkig had de familie Wijnants al contact gehad met het verzet, anders hadden de Britten waarschijnlijk de verdere duur van de oorlog op de Ossenstal moeten blijven. Alfons Belmans, oud-burgemeester (1933-1939) van Eindhout en lid van het verzet, werd verwittigd. |
||
Zij bleven 14 à 15 dagen op de Ossenstal en werden dan door Marcel Coenen en Alfons Belmans weggebracht. Als ze eenmaal Engeland zouden bereiken, zou de BBC de code 'Marius navige bien' (Marius vaart goed) uitzenden, ten teken van hun behouden thuiskomst. De weg naar Spanje was lang en ze beleefden veel hachelijke momenten, tot ze de Pyreneeën bereikten. Langs een geheime bergpas poogden ze het neutrale en veilige Spanje te bereiken. De drie Engelsen slaagden in die opdracht. De Schot James Bruce werd echter gevat. Hij moest de verdere duur van de oorlog doorbrengen in een Duits krijgsgevangenkamp waar hij bevrijd werd door de geallieerden. |
||
Daarna bleef het enige tijd rustig op de Ossenstal, tot op 12 maart 1944 Marcel Coenen en Arthur Peeters twee Amerikanen aan de Familie Wijnants voorstelden: John Meredith en Robert Herschler, die drie dagen voordien ergens tussen Lommel en Tessenderlo waren neergekomen. Zij hadden burgerkleren nodig want ze waren nog in uniform. Voor de uitermate grote Meredith stelde dit problemen want een te klein pak zou argwaan scheppen. Ook Bob Herschler, met zijn bruine huidskleur en zwart krulhaar, kon door zijn uiterlijk verraden worden. Hij geleek op een halfbloed en zulke mensen waren toen in België nog een opvallend zeldzame verschijning. Op 21 maart 1944 vertrokken ze met hun gidsen Marcel Coenen en Marcel Heselmans naar Brussel waar ze zes maanden later werden bevrijd. |
||
John Jozef Ling werd op 29 april 1944 bij het neerstorten van zijn vliegtuig zwaar gewond. Hij werd in het ziekenhuis van Diest verzorgd en toen zijn medische toestand verbeterd was, werd hij op verzoek van dokter Van Krunkelsven van Vorst door Marcel Coenen en Jozef Verwimp naar de Ossenstal gebracht. |
||
Tijdens zijn verblijf gebeurde het dat er Duitse soldaten binnenkwamen, terwijl John Ling aan tafel zat. zoals gebruikelijk werden de handen gedrukt en ook John Ling stak zwijgzaam de hand uit. Ling was een overtuigd katholiek en uitte de wens de H. Communie te ontvangen. Daarom werd Xavier Broes, een jong norbertijn van Averbode, gevraagd naar de Ossenstal te komen. Hij zou later nog onderpastoor van Eindhout worden. John Ling vertoefde op de Ossenstal van 7 tot 17 mei 1944. Toen werd hij door Marcel Coenen weggebracht en per auto naar Brussel gevoerd. |
||
De twee laatste luchtmachtsoldaten die op de Ossenstalhoeve verbleven waren de Canadees William (Bill) Elliot en de Engelsman Maurice Muir uit Nottingham. Zij waren betrokken bij de bombardementen van Leopoldsburg op 28 mei 1944 toen hun vliegtuig werd geraakt en neerstortte. De 4 juni werd Bill Elliot door Marcel Coenen naar de hoeve gebracht en de volgende dag begeleidde mevrouw Van Krunkelsven Maurice Muir naar de Ossenstal. Ze bleven er tot 14 juni toen ze door Alfons Belmans en Frans De Jongh werden meegenomen. Daarna verbleven ze eerst nog in Veerle en vandaar werden ze naar Brussel overgebracht. |
||
Niet minder dan negen geallieerde soldaten vonden aldus tijdens de oorlog een veilige schuilplaats in de Ossenstal. | ||
Na de bombardementen op Beringen en Beverlo, in het voorjaar van 1944, waren heel wat burgers uit die streek dakloos geworden. Een aantal van hen vond een onderkomen op het kasteel de Ossenstal. Na de bevrijding werd Antwerpen zwaar geteisterd door vliegende bommen. |
||
In Eindhout werd onder impuls van onderpastoor Eyskens een comité gevormd om de vluchtelingen uit die stad op te vangen. Volgens dat comité was in het kasteel van Lancelotti plaats voor 30 personen. Voornamelijk mensen uit Schoten kwamen naar Eindhout. Die goede contacten met Schoten waren het werk van onderpastoor Eyskens die voordien onderpastoor in Schoten was geweest. |
||
2.9. De gebeurtenissen na de oorlog | ||
In 1951 stond het kasteel al verscheidene jaren leeg. Het gebouw had bovendien erg geleden van de mobilisatie en daarom besloot de eigenares, Maria de Merode, het kasteel te slopen. Dokter Jozef Weyns, die later het openluchtmuseum 'Bokrijk' zou oprichten, was toen zijn huis 'Ter Speelbergen' aan het bouwen. Daarvoor gebruikte hij bouwmateriaal van oude hoeven en huizen, verspreid over heel Vlaanderen. Hij had nog een trap nodig, vernam toevallig dat er ergens in Eindhout een oud kasteel werd afgebroken en trok er naartoe. In zijn boek 'Het verhaal van ons huis', gaf hij een gedetailleerd verslag van de sloperij. |
||
'Door een smalle, gekasseide, lange, zwenkende lindedreef, halfweg Veerle en Eindhout rechts, bereikte ik "Ossenstal". Ik zag, rechts, een banaal negentiende-eeuws bakstenen kasteel, dat tot de roostering van de eerste verdieping was afgebroken en er rond niets dan gras: op de achtergrond, links, een grote witgekalkte boerderij, omsloten door geboomte en de rest van een ringgracht. Ik klom over een berg puin naar binnen en toen zag ik de trap. Ge weet het al, lezer, dat werd mijn trap. Maar hoe? En niet helemaal: de bovenpartij, 13 treden, bleef trap; de onderpartij, 14 treden, werd gedeeltelijk tafel.' |
||
Terloops maakte Weyns ook melding van de meest nabije winkel bij Delsard: 'geen Kempische naam, doch wel in een Kempisch huis. De man was tevens smid, een vriendelijk smidje-smee.' |
||
Weyns werd bij het breekwerk op de Ossenstal geholpen door 'de Langen en de Zwette, twee jonge kerels, mijnwerkers die het houweel gewoon waren en zo tussendoor "Ossenstal" neersloegen. Hoe ze met hun ware naam heette, wist zelfs de slopersbaas niet. De lange vooral had macht in overvloed. Hij kon alles afbreken. We begonnen aan de trap. We vochten tegen een prachtig, geweldig, oninneembaar schrijnwerkerproduct, machtig in elkaar geklonken, met hechtingen voor ons verborgen en onbegrijpelijk. Het was een kolos van een trap, vierkant, in eik, 1,36 meter breed. Al wat we bij de hand hadden, hebben we tegen de trap beproeft: met hamers, beitels, houwelen en koevoeten hebben we ons afgebeuld. |
||
Omstreeks halfeen scheen de veldslag in ons voordeel beslecht. De reus wiggelde, wankelde maar nog even hoog hing hij daar. We deden een bespottelijke poging om hem te doen schuiven. Dan het grote moment. Onderuit. Neergeploft is het gevaarte. Zijn maker heeft zich omgekeerd in zijn graf. Een wolk van stof, wit, dik stof van kalk, verduisterde het slagveld. Nu eerst werd duidelijk welke kolos we hadden geveld. Het mansvolk van de boerderij kwam ter hulp. Als mieren rond een maai, zo hebben we, met vereende en gecommandeerde krachten, het gevaarte over het puin gekregen.' |
||
J. Weyns reconstrueerde de trap in zijn huis en maakte er ook nog een tafelblad van. ' Het kasteel was 97 jaar oud, te jong om te sterven. De trap bestijgen is gemakkelijk als een wandeling, zo zacht is hij van trede, en breed is hij genoeg om met vieren gelijk naar mijn zolderhal te klimmen. Prinsen en prinsessen, van hier en vreemde landen, hebben er op en af gelopen: over elke trede heeft er zijde en satijn geruist. gewis, zulke trappen zijn er nog. Maar ik zou eens willen weten of nog iemand zegt als ik: |
||
Gast aan mijn gastvrije tafel |
||
Aleer ik deze tafel had. |
||
Liepen prinsen en prinsessen |
||
Te zamen over `t tafelblad.' |
||
De trap werd aldus gered. Het overige werd als afbraakmateriaal verkocht. De plaats waar het landhuis stond, is nu weide. De grondvesten bevinden zich nog in de grond. In 1956 verkocht, mevrouw de Merode ook de hoeve. Albert Van de Weyer uit Brasschaat was de koper. In 1958 nam hij er zijn intrek. De pachterfamilie Wijnants, die er al meer dan veertig jaar had gewoond en gewerkt, verhuisde naar hun nieuwgebouwde woning aan de Steenweg op Veerle. Omstreeks 1970 werd de hoeve nogmaals verkocht, nu aan de heer Puls die er ongeveer |
||
ZAL IN DE TOEKOMST VERDER WORDEN AFGEWERKT |
||