OSSENSTAL

2.7. De Ossenstal in de twintigste eeuw.

2.7.1. De hoeve

 

Toen de hoeve in 1900 werd verkocht, waren de gronden verpacht aan Louis Delanier die Gustave Delanier en Charles Serneels als borgstellers had. Hij had een pachtcontract voor negen jaar getekend, ingaande vanaf 1 januari 1899. De nieuwe eigenaars konden ieder jaar met een vooropzeg van zes maanden het contract opzeggen. Delanier bleef slechts drie jaar en verhuisde op vijf maart 1902 met zijn gezin naar Schaffen.

De jaarlijkse pacht voor hoeve en gronden bedroeg in 1900 3.837,5 fr., en moest voor 31 december betaald zijn. Het jachtrecht op de goederen van de Ossenstal was hierin niet begrepen en werd afzonderlijk verhuurd. Jozef Helsen, burgemeester van Eindhout (1909-1921), volgde Delanier op als pachter. Hij woonde met zijn echtgenote en kinderen Frans burgemeester van Eindhout (1939-1941), Jan, Bertha en Joke op de hoeve van 1902 tot 1914.

Op 24 maart 1914 werd Livinus Victor Wijnants en zijn gezin ingeschreven te Eindhout als de nieuwe bewoners van de hoeve. Vader Wijnants was geboren te Tongerlo, op 20 oktober 1862 en was gehuwd met Rosalia Matthijs. Het echtpaar was in 1903 van Tongerlo naar Kessel verhuisd en had er tot 1914 verbleven. Dan kwam het gezin met elf kinderen naar Eindhout waar nog twee telgen werden geboren. De tweede zoon , Jozef zou de pacht van zijn vader overnemen.

Volgens de familie Wijnants, die meer dan veertig jaar op de hoeve woonde, waren ook hier muurschilderingen aangebracht door de dochter van De Marbaix. Er was een zaal waarvan alle muren waren geschilderd in landschappen en die daarom de 'landschappenzaal' werd genoemd. De paardestal van de hoeve droeg het jaartal 1867 en was dus nog door De Marbaix gebouwd. Er was ook een grote schapen- en stierenstal aan de hoeve. De grote schuur, met strooien dak, die ongeveer veertig meter lang was, brandde af in 1909 en werd gedeeltelijk heropgebouwd.

 
2.7.2. Het kasteel
 

Aan het kasteel waren een kapel en twee sacristieën verbonden. Buiten op het domein was er een mooi park, ook de 'Engelse hof' genoemd. Het park was aangelegd volgens de wensen van mevrouw Vander Elst.

In het bevolkingsregister van de gemeente Eindhout staat, op 6 januari 1904, in het Frans ingeschreven, de Franse kloosterzuster Eugénie Barbé, geboren te Aux Chapelles op 21 januari 1863. Het register noemt haar 'mère supérieure' van het klooster van de Dames Benedictinessen. Haar verblijfplaats te Eindhout is Wijk B, huis nr. 92, dit was het kasteel. De vorige verblijfplaats was Lisieux (Calvados).

Na opzoekingen door E.H. K. Duchatelez, is gebleken dat de zusters hier hooguit enkele dagen hebben verbleven. Het kasteel zou enkel gehuurd zijn om een toevluchtsoord te hebben zo ze in ballingschap naar het buitenland  zouden moeten gaan. Die kans was groot daar er onder de Franse minister-president E. Comes (1902-1905) een bestrijding van de kloostercongregaties ontstond, die zelfs leidde tot hun opheffing.

Op 9 juli 1909 beslist Mère Saint Andre (Eugéne Barbé) na contact met de abdis van Luik om de opzegging "van de huur van het kasteel van Eindhout" te vragen.

In het begin van de 20ste eeuw verbleven er Missionarissen van Scheut, officieel van de "Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria" (in het latijn: Congregatio Immaculatae Cordis Mariae, afgekort C.I.C.M.). Deze missiecongregatie van Paters en Broeders werd in 1862 door priester Teofiel Verbiest gesticht te scheut in de gemeente Anderlecht. De Scheutisten begonnen hun missionering in China en Mongolië, op de Filippijnen en in het vroegere Belgisch Congo.

De komst van de Scheutisten op het kasteel in Eindhout gebeurde met een huurcontract. Het werd gesloten met dokter August Naets van Westerlo die, als rentmeester, handelde voor en in naam van de eigenaar prins Luigi Lancelotti (echtgenoot van gravin Marie de Merode van Westerlo). Het contract was in het Frans opgesteld en bepaalde het volgende : Het kasteel met zijn bijgebouwen, loodsen, moes- en lusttuinen, boomgaard en weiden, alles gelegen onder de gemeente Eindhout en met een totale oppervlakte van ongeveer 5 hectaren en 75 aren, werd verhuurd voor een termijn van 12 jaar vanaf 15 april 1911 tot de zelfde datum in 1923. De jaarlijkse huurprijs bedraagt 1200 fr. Elke partij mag de huur opzeggen na het zesde of negende jaar.

In feite waren er toen al Scheutisten ter plaatse. Want er bestaat een postkaart, op 14 april 1911 vanuit Eindhout geschreven aan de Algemene Overste F. Mortier. Daarin biedt A. Janssens hem zijn paaswensen aan.

Ook lezen we in het tijdschrift "Annalen van Sparrendaal ; Missiën van Scheut" over de benoeming van Pater Evarist De Boeck : "In 1910 werd aan ´t hoofd gesteld van ´t pas gestichte sanatorium voor ziekelijke missionarissen te Eynthout...."

Het verblijf te Eindhout werd dus beschouwd als een soort sanatorium, maar wel voorlopig : "Om het huis van Scheut enigszins te ontlasten wordt op 13 november 1910 beslist te Schilde bij Antwerpen een sanatorium te bouwen, waarmee niets anders bedoeld wordt dan een rust- en herstellingsoord voor oudere en zieke missionarissen. In afwachting van de voltooiing van het huis, wordt het kasteel Ossenstal te Eindhout in de provincie Antwerpen gehuurd voor een paar jaar. Het dient niet alleen voor oude of herstellende paters en broeders, maar ook als vakantieoord voor novicen en studenten".

Op een postkaart, geschreven 23 augustus 1911, staat een grote groep Scheutisten (er zijn nog jonge gezichten bij!) buiten aan het kasteel, en het tweetalig opschrift luidt "Eynthout - Maison des Missions du Coeur Immaculé de Marie. Eynthout - Missiehuis van het Onbevlekt Hart van Maria." Aan de linkerkant, schuingedrukt, ontdekt men de Eindhoutse uitgever :"Edit. F. Sas". Ook de Ossenstalhoeve is links achter de bomen zichtbaar! De kaart is gericht aan de juffrouwen Ph. en H. Pannenkoek te Hofstade bij Aalst. De handtekening is nogal moeilijk te ontcijferen, maar er bestaat weinig twijfel dat ze van Evarist De Boeck is, die zelf afkomstig was van Hofstade. Hij schrijft: "´K stuurt u hiernevens eene voorstelling van onze doening in Eynthout. Nietwaar dat het eene puike residentie is?"

Ook had de Algemene Overste Florent Mortier op 6 april 1911 vanuit Scheut een huisreglement gegeven voor de bewoners van het kasteel. Het omvat 16 punten. Ze betreffen hoofdzakelijk het geestelijk leven en het kloosterleven. Verdere punten zijn de theologische conferenties, de priesterdienst, het uitgaan en de bezoeken, de zorg voor het welzijn van de congregatie. De armen, die komen aan kloppen, moeten geholpen worden. En, bij aankopen zal men zoveel mogelijk 'de neringdoeners' van de streek voorrang verlenen. Tenslotte, de regelingen met de boerderij moeten trouw nagekomen worden.

Hoelang duurde het verblijf van de Scheutisten te Eindhout? Het archief van het Missiehuis van Scheut te Schilde bezit kronieken van zijn beginperiode. Ze verhalen dat al op datum van 21 juni 1912 vier paters en één broeder zich te Schilde kwamen vestigen in het opgebouwde sanatorium; en dat op 25 juni de plechtige inwijding plaats had. Voor 1914 staat opgetekend : "Einde maart is de Ossenstal ontbonden. Al de meubels (4 wagens) zijn naar hier gekomen.

Welke Scheutisten verbleven te Eindhout?

Het Ossenstalkasteel heeft dienst gedaan als vakantieverblijf voor novicen van Scheut. Dit wordt bijvoorbeeld uitdrukkelijk vermeld voor het paasverlof van 1911.

Maar het verblijf was vooral bedoeld als rust- en herstellingsoord voor oudere en ziekelijke missionarissen. Zij kwamen en gingen, zodat het een hele lijst van paters en broeders is die er kortere of langere tijd leefden. Sommigen hadden er een taak te verrichten.

Drie oversten waren er gedurende die enkele jaren.

De meest in het oog springende persoon heet Evarist De Boeck,. Hij werd dus, blijkbaar als eerste overste, aangesteld in 1910. Volgens een ledenlijst van de Scheutisten was hij vanaf 1911 met rust te Eindhout. En hij was er nog overste toen hij er op 24 december 1913 plots overleed : "Daags vóór Kerstmis voelde hij zich minder goed, doch volgde nog alle oefeningen der communauteit. Om 2 uur, na de middagrecreatie, begaf hij zich in de tuin, om zijn brevier te bidden. Hier vond men hem om 3 uur reeds dood."

De aangifte van zijn overlijden is opgetekend in het boek van de Overlijden van de gemeente Eindhout. Pater De Boeck werd opgegeven als geboren te Hofstade (bij Aalst) in 1858, "te Eynthout verblijvend, te Anderlecht wonende." Dit kan verklaren waarom hij niet terug te vinden is in het bevolkingsregister van Eindhout. Hij werd begraven te Sint-Agatha Berchem.

Een korte schets van zijn leven verscheen ook in "Missiën van Scheut". Wij halen daaruit aan : " Hij trad te Scheut binnen op 1 oktober 1879 en werd er priester gewijd in maart 1882. Gedurende twee jaar hielp hij er de godgeleerdheid onderwijzen en vertrok toen naar Oost Mongolië, op 28 februari 1884. Zijn medebroeders verkozen hem als afgevaardigde bij het eerste algemeen Kapittel der jeugdige Congregatie, gehouden in Midden Mongolië in mei 1888. Het jaar nadien werd hij door zijn oversten naar Scheut teruggeroepen, waar hij het ambt moest vervullen van professor en socius van de novicemeester. Sedert september 1895 was hij provisor of econoom aan ons seminarie te Leuven, toen hij in mei 1898 Algemeen Assistent benoemd werd door het tweede Kapittel der Congregatie te Scheut. Hij nam daarbij het ambt waar van provisor en geestelijk vader aan het moederhuis.

Sinds 1909 begonnen ziekte en afgewerktheid hem te ondermijnen. Een betrekkelijke rust, eerst op Sparrendaal te Vught (Nederland); dan te Scheut en te Eynthout, kon hem niet herstellen: hij bezweek schielijk ten gevolge van een bloedvezelige aderverstopping of embolie, op 24 december 1913, op den vooravond van Kerstmis."

Pieter Dierickx was de tweede overste, geboren te Temse in 1862, was als Scheutist 10 jaar missionaris in China. In 1898 werd hij professor aan de universiteit te Leuven, van 1899 tot 1907 novicemeester, hij vertrok in 1907 als overste naar de Filippijnen, en werd nadien overste te Eindhout van 1911 tot 1912. Alleen P. Dierickx en broeder Jan Damiaens staan ingeschreven in het bevolkingsregister van Eindhout, de eerste op 31 mei 1911 als "hoofd", de tweede op 12 oktober 1911. De aangifte van Dierickx´ vertrek naar het Scheutistenklooster te Leuven gebeurde op 20 juni 1912. Hij overleed te Antwerpen in 1946.

Broeder Jan Damiaens, geboren te Maaseik in 1876, was ruim 15 jaar timmerman voor hij Scheutist werd. De reden van zijn verblijf te Eindhout lijkt die van stielman te zijn. Nadien was hij nog 47 jaar missionaris in Belgisch Kongo, en overleed te Schilde in 1961.

Een echt merkwaardige bewoner van het kasteel was pater Rafaël Verbrugge, uit Beveren-Waas, geboren in 1872. Hij was dokter in de geneeskunde. Als weduwnaar werd hij Scheutist. Na 7 jaar missieleven in Midden Mongolië (China) keerde hij terug en verbleef eerst in Scheut,dan te Eindhout en te Schilde. In de cataloog van de Scheutisten wordt hij betiteld als professor te Eindhout (van wat is ons onbekend)). Hij was het die samen met Jan Frans Hendrickx, schepen te Eindhout en gebuur, op 24 december 1913 de reeds vermelde aangifte deed van de dood van pater Evarist De Boeck. Zo staat er : "Raphaël Verbrugge, één en veertig jaren, geneesheer, te Eynthout (wonende,zeg) verblijvende, te Anderlecht wonende, huisgenoot van de overledene..". R. Verbrugge komt niet voor in het bevolkingsregister van Eindhout. 

Hij schreef tal van wetenschappelijke werken: minstens 31 publicaties, hoofdzakelijk over Mongolië, staan op zijn naam.

Vanaf 1936 vertoefde hij te Grimbergen, waar hij overleed in 1957. Te Sint-Amandsberg ligt hij begraven naast zijn vrouw.

Nog andere Scheutisten verbleven in Eindhout. De namen van een aantal onder hen komen terloops voor in de tijdschriften van de missionarissen van Scheut. Zo lezen wij in het Franstalige "Nouvelles de la congrégation" van 24 juni 1911 dat de paters P. Dierickx, E. De Boeck, A. Janssens, C. Gysen, J. Speleers en de broeders J. Damiaens en Th. Geenen er resideerden: dus zeven personen in het totaal.

Na de dood van overste De Boeck werd Honoré Baten derde en laatste bestuurder. Hij was afkomstig van Meire, geboren in 1868. Hij ging binnen te Scheut in 1889. In 1895 vertrok hij naar Belgisch Kongo, vanwaar hij ziek terugkeerde. Na verblijf te Eindhout en te Schilde stierf hij in 1918 te Scheut.

Bij de opheffing van de kloostergemeenschap te Eindhout, einde maart 1914, leefden er op het kasteel nog 4 Scheutisten. Dezen werden verspreid over drie verschillende kloosters. Dat betekende meteen het einde van het verblijf der Scheutisten op het Ossenstal kasteel.

Na de Eerste Wereldoorlog werd het kasteel o.a. bewoond door Karel Sels, Jozef Hoes en postbode Louis Nicasie, zoon van schepen Jan Nicasie uit Vorst, die in 1910 het schilderij 'Magnificat' had gekocht. Vanaf omstreeks 1935 stond het kasteel leeg.

Huldezang: `l'Ossenstalliade'.

Menu

Mobilisatie en oorlog.