OSSENSTAL

2. Het Nieuw Regime.

2.1. De gebeurtenissen tijdens het Frans Bewind (1794-1815).

 

Na de slag van Freurus op 26 juni 1794 werden de Fransen heer en meester over onze streken. Onmiddellijk werden zware belastingen geheven en vooral de geestelijkheid moest het ontgelden. De abdijen moesten voldoen aan zeer hoge oorlogsschattingen en waren soms verplicht onroerende goederen te verkopen om het geld te kunnen bijeenbrengen. Eind 1796 werd de abdij van Tongerlo gesloten. De abdij en al haar goederen werd kort daarna verkocht als zwart goed. Een zwartgoedkoper uit Antwerpen, een zekere de Meulenaer, kwam in het bezit van de abdij en ook van de Ossenstal en al het goed. De laatste pachter van de hoeve in het Oud Regime was Martinus Dassen geweest. Hij werd vervangen door Petrus Meulemans uit Betekom, die de hoeve zou pachten tot ca. 1830 toen hij door zijn zoon Jerome, een oudgediende uit het Napoleontisch leger, werd opgevolgd. Voor de Meulenaer trad de "compagnie Wouters" op als zaakgelastigde. Ieder jaar verkocht de Meulenaer hooiwas en toemaat "van de soo genaemde Ossenbroeken", gelegen te Vorst. Die zwartgoedkopers, die we kunnen vergelijken met de economische collaborateurs uit de tweede wereldoorlog, waren gehaat bij de plaatselijke bevolking. Omstreeks 1810 kwam het goed dan in handen van de rijke Brusselse zakenfamilie Vander Elst.

 
2.2. De pachterfamilie Meulemans.
 

Tijdens de Franse Revolutie kocht de Meulenaer de hoeve en alle bijhorende gronden. De toenmalige pachterfamilie Dassen werd bedankt voor haar diensten en er werd een andere pachter gezocht en gevonden in de persoon van Petrus Meulemans uit Betekom. Hij had vijf kinderen :

1. Frans (1793) huwde met Joanna Van Herck uit Veerle.

2. Jerome (1794) of Hiëronymus die in het leger van Napoleon diende, zou omstreeks 1830 zijn vader als pachter opvolgen.

3. Maria-Theresia (1796) huwde met Petrus Jozef Daems en had acht kinderen, waarvan de latere schepen Martinus de oudste was. Het vierde kind was Norbertina die in de geboorteregisters verkeerdelijk als man stond opgetekend en huwde met Jan Jozef Dassen, later gemeenteraadslid van Eindhout.

4. Elisabeth (1798) huwde met Petrus Jozef Belckx.

5. Maria-Catharina (1803) huwde met "beestenkoopman" Frans Raeymaeckers, had tien kinderen, negen dochters na elkaar en één zoon, Merten Raeymaeckers, die herberg de "oude kroon" zou uitbaten.

Van de acht (en één doodgeboren) kinderen van Jerome Meulemans zijn te vermelden Karel die herbergier en winkelier was. Hij week met zijn vrouw uit naar Gestel bij Eindhoven op 13 november 1891. Ook andere Meulemansen weken uit. Tijdens de mobilisatie stelde dit problemen. Constant Meulemans die in Oirsbeek (Nederland) was geboren op 27 september 1919, maar nog de Belgische nationaliteit had en dus in het Belgisch leger klas 1939 moest dienen, bekwam uiteindelijk vrijstelling van legerdienst als oudste van zes kinderen. De onkosten van registratie werden gedragen door Paulina Meulemans, de laatste van het geslacht die te Eindhout woonde.

De pachting van de Ossenstal door de Meulemansen was al beëindigd met het overlijden van Jerome Meulemans op 31 juli 1855. Mevrouw Vander Elst vond voor hem een waardig opvolger in de persoon van professor De Marbaix die talrijke landbouwinnovaties zou doorvoeren.

 

2.3. De familie Vander Elst, professor De Marbaix en John Ward.

 

De familie Vander Elst bestond uit vier personen : Pierre-Jozef Vander Elst (1764-1852), voorzitter van de Handelsrechtbank, lid van de Brusselse raad en lid van de Provinciale Staten. Hij was gehuwd met Maria-Eugenia De Gruyter. Het echtpaar was zeer vermogend en heeft omstreeks 1810 de hoeve en alle gronden van de Ossenstal gekocht van de Meulenaer, de zwartgoedkoper ( of van een andere eigenaar die het eerder van de Meulenaar had gekocht). Hun zoon, François-Emile Vander Elst (1800-1861) erfde het goed. Hij was ook voorzitter van de Handelsrechtbank, gemeente raadslid te Brussel en directeur van de Generale Bankmaatschappij. Hij was gehuwd met Adelaïde Meulenbergh, geboren te Brussel op 15 juni 1800 en aldaar overleden op 27 maart 1884. Deze mevrouw Vander Elst liet op een honderdtal meters van de hoeve in 1854 het kasteel bouwen ; twee jaar na de dood van haar schoonvader, toen haar man het goed had geërfd. Vanaf toen bracht het echtpaar de jaarlijkse vakantie door op het kasteel te Eindhout. Het jaar nadien lieten ze professor De Marbaix zijn intrek op de hoeve nemen. De Marbaix en zijn zuster Adèle, beiden ongehuwd, werden op 2 januari 1856 officieel te Eindhout ingeschreven.

In 1861 overleed François Vander Elst. De weduwe bleef kinderloos achter met een ontzaglijk fortuin. De manier waarop ze haar goed en geld vermaakte, deed haar populariteit aanzienlijk stijgen. Op 10 september 1861 schonk ze 2400 fr. aan de kerkfabriek van Eindhout voor vier eeuwigdurende jaargetijden voor haar, haar man en haar schoonouders. Daarna schonk ze nog aanzienlijke sommen aan de gemeente,o.a. voor de weg Veerle-Eindhout, het weldadigheidsbureel en de kerkfabriek.

Met haar geld werd de fanfare opgericht en ook de vrije school ingericht en onderhouden (1879-1884). Mensen die karweitjes voor haar moesten opknappen, konden altijd rekenen op een rijke beloning.

Het grootste probleem voor mevrouw Vander Elst was : wie moest haar fortuin erven na haar dood?

Zijzelf had één broer, Jan-Baptist Meulenbergh (1797-1877), die gehuwd was met een zuster van haar man, nl. Aldegonda Vander Elst (1799-1895), die 96 jaar zou worden. Verder had ze nog een schoonzuster, Carolina Vander Elst, die met kunstschilder Cesare Dell`Aqua was gehuwd.

Die personen worden in het gedicht "l`Ossenstalliade" genoemd en in 1872 bestond er tussen hen toch blijkbaar een goede relatie, maar mevrouw Vander Elst droeg haar neven en nichten geen Eindhoutse goederen over. De voornaamste erfgenaam hier werd een "vreemdeling", nl. John Ward, een Engelsman, geboren te Manchester. Hij was in 1868 te Brussel gehuwd met Hortensia Laubry en kwam dat jaar te Eindhout wonen in de toen splinternieuwe villa (kasteel) "het paviljoen" aan de weg Eindhout-Vorst, ongeveer honderd meter voor de grensscheiding tussen beide gemeenten.

Ward bleef aanvankelijk nog officieel gedomicilieerd te Brussel.

John Ward woonde op het Paviljoen tot de dood van mevrouw Vander Elst in 1884, toen hij alles te Eindhout erfde en in het kasteel aan de Ossenstal kwam wonen. Op haar rouwbrief staat hij als eerste vermeld, als adoptiefzoon van mevrouw Vander Elst. Na zijn naturalisatie tot Belg in 1889 werd aan zijn naam de naam van mevrouw Vander Elst toegevoegd, zodat hij voortaan John Ward-Meulenbergh heette. In 1891 werd hij burgemeester van Eindhout, een functie die hij tot aan zijn dood in 1896 behield. Bij het overlijden was hij slechts 51 jaar oud en al 10 jaar weduwnaar want zijn vrouw was al in 1886 overleden.

Arthur Delsard, die 97 jaar oud werd, kon zich nog herinneren dat hij als 9 jarige knaap de uitvaart van Ward zag. Het stoffelijk overschot werd op het kasteel afgehaald en vergezeld door de familieleden in talrijke koetsen door de Ossenstaldreef naar de Steenweg op Veerle vervoerd, van waaruit het via Zichem met de trein naar Brussel werd overgebracht. Die uitvaart was meteen het einde van de roemrijke 19de eeuwse periode van de Ossenstal.

 

2.4. De bewoners van de Ossenstal in de 19de eeuw.

Hoeve en kasteel.

 

Aanvankelijk logeerde de familie Vander Elst tijdens de vakantie in de hoeve de Ossenstal. Zij bleven echter gedomicilieerd te Brussel en werden nooit in de Eindhoutse bevolkingsregisters genoteerd. De Marbaix en John Ward hadden Eindhout wel als vaste verblijfplaats.

Naast de eigenaars woonde er tal van knechten en meiden in de gebouwen van de Ossenstal. In de periode 1867-1880 waren meer dan veertig mensen officieel gehuisvest in de hoeve en het kasteel, beiden gesitueerd in het gehucht "de Plein".

In het gezin De Marbaix werden twaalf kinderen geboren. De oudste was Anna Maria Thomasina (Eindhout 19/10/1859). Zij huwde in 1880 eerst met haar neef Jean Lemmens, een rentenier die overleed te Eindhout in 1883. Daarna huwde zij met Emiel Verellen uit Itegem. Het tweede kind François, die geneesheer werd en in 1887 uitweek naar Antwerpen. Het derde kind, Julianus, stierf op driejarige leeftijd op 6/08/1865. Na hem werden nog negen kinderen geboren, hetgeen de kroost van De Marbaix op twaalf bracht. Het gezin kon rekenen op de diensten van veertien knechten, elf dienstmeiden, een gouvernante, een koehoeder en een schaapherder. Alle personeelsleden, op de Franstalige gouvernante na, waren mensen van Eindhout of uit de onmiddellijke omgeving. Slechts een zevental personeelsleden bleven langere tijd op de hoeve of het kasteel, de andere bleven slechts enige jaren en werden dan vervangen. Anselmus Roels uit Olmen, de scheper of schaapsherder, bleef amper drie jaar (1872-1875), andere werden soms nog sneller bedankt voor hun diensten.

Aan de 'Ossenstalbaan' stond een kleinere hoeve waar de familie Wijns uit Vilvoorde pachtte tot maart 1870 en dan vervangen werd door Petrus-Josephus De Bie uit Eindhout, waarna het echtpaar Van Heukelom-De Boel er kwam wonen. Dit is ongetwijfeld het nog bestaande huis aan de huidige Schuitbroek- en Goorstraat. De ankers van het huis geven het jaartal 1859 aan.

In een huisje dat de heer Vander Elst aan de Veerlebaan had laten bouwen, liet hij zijn privé-boswachter wonen. Het was Petrus Wargé, geboren te Noorderwijk op 14 maart 1828. Hij stichtte een kroostrijk gezin en was de stamvader van de familie Wargé te Eindhout. Hij bleef met zijn gezin in het huis wonen tot in 1890, waarna de oudste zoon van Adèle De Marbaix er kwam wonen. Naast Wargé was er nog een andere boswachter, nl. Jan-Baptist De Jongh, die aanvankelijk ook in en huis aan de Veerlebaan  nabij de Plein woonde, tot hij in 1888 naar het boswachtershuis trok. Die twee privé-boswachters tonen eens te meer aan hoeveel uitgestrekte bezittingen Vander Elst te Eindhout had. Uit de staat van het personeel van de hoeve blijkt tevens dat De Marbaix door zijn talloze agrarische vernieuwingen veel werkgelegenheid creëerde voor mensen uit de streek, hetgeen in het 'arme Eindhout van de 19de eeuw' een grote weldaad was. Het samenwonen van personeel en eigen familie had voor De Marbaix ook schaduw zijden. Eén van de knechten, Jan-Baptist Janssens, geboren te Dessel op 9 juni 1830, werd verliefd op de zuster van De Marbaix, nl. Adèle; die geboren was te Lillois-Witterzée op 5 augustus 1832 en die haar broer had vergezeld naar de Ossenstal en daar eveneens haar intrek had genomen. De liefde was wederkerig tot grote wanhoop van De Marbaix, die zijn zuster niet kon weerhouden te trouwen 'onder haar stand'. Adèle De Marbaix huwde met Jan-Baptist Janssens op 29 januari 1859. Zij vestigden zich aan de Veerlebaan als eenvoudige landbouwers die ook nog een winkeltje uitbaatten. Op 21 november 1859 werd het oudste kind, Petrus Alphonse, geboren. Daarna zagen nog zes kinderen het levenslicht, waarvan er twee al gauw overleden. Vader Janssens stierf in 1886, zijn vrouw twee jaar later. De kinderen verhuisden en in dezelfde boerderij kwam Anselm Verbraecken, de vader van Corneel en Louis wonen.

In 1888 gebeurde op de hoeve de grote volksverhuizing. De Marbaix vertrok met zijn groot gezin naar Meerhout, gevolgd door gouvernante Dobson. De hoeve werd dan alleen nog bewoond door enige personeelsleden tot in 1889 een Waals echtpaar er kwam wonen : Leo Désert uit Samrée (prov. Luxemburg) en Maria Josphina Casaquy uit Sinsin in de buurt van Dinant. Désert werd als regisseur in de beroepslijst vermeld. Zij hadden vijf meiden, een hovenier, Hubertus Danckers en een Koetsier tot hun dienst. De Veerlenaar Guillelmus Janssens werd in 1891 als koetsier vervangen door Joseph Vital Henry uit Dinant. Daarna kwam er een echtpaar uit Evere op de Ossenstal wonen de Nederlander Alfons August Van Haelst, geboren te Zuiddorp en zijn 21 jaar jongere echtgenote Stefanie Himschoot. Zij waren op 20 januari 1896 te Evere gehuwd en vestigde zich veertien dagen later op de hoeve. Amper een maand later werd hun oudste dochter Amandina-Petronella (Eindhout 2 maart 1896) geboren en op 30 juni 1897 zag de oudste zoon August-Jozef-Prudent er het levenslicht. Vader Van Haelst verhuisde echter al gauw en vestigde zich op 14 oktober 1898 te Veerle waar hij stamvader werd van een uitgebreide familie. Na Van Haelst kwam Louis Philomon Delanier en zijn echtgenote Delphina Serneels op 20 december 1898 naar de hoeve. Zij waren twee maanden voordien te Schaffen gehuwd en hadden en hadden tot dan in Schaarbeek gewoond. Zij bleven tot 20 maart 1902. Delanier was pachter toen de hoeve in 1900 werd verkocht. 

Na de dood van mevrouw Vander Elst, vestigde John Ward zich op het kasteel. Hij had voordien op het Paviljoen gewoond. Na zijn dood bleven zijn kinderen op het kasteel tot 31 mei 1898 toen ze allen naar Brussel verhuisden. Het dienstpersoneel verliet eveneens het kasteel zodat het gebouw leeg bleef staan tot aan de verkoop in 1900.

De verdere middeleeuwse geschiedenis van de hoeve.

Menu

Huldezang: `l'Ossenstalliade'.